Duister, benauwd en klein
Den Haag

Duister, benauwd en klein

Zijn Haagse romans portretteren de stad in die tijd. Maar wie door het Den Haag van Louis Couperus wandelt, leert eigenlijk noch de stad, noch Couperus kennen: de duisternis van Den Haag weerspiegelt vooral de binnenwereld van zijn personages.

‘Zo ik íéts ben, ben ik een Hagenaar’: het is een van de beroemdste citaten van Couperus, dus daar kunnen we niet omheen wanneer we op zoek gaan naar ‘de werelden van Couperus’. Het is de eerste zin van het artikel ‘Een Hagenaar terug in Den Haag’ dat in 1915 in de Haagse krant Het Vaderland stond. Op het eerste gezicht lijkt het een ondubbelzinnige uitspraak: Couperus, die jarenlang over de hele wereld heeft gereisd, laat aan zijn lezer weten dat hij in essentie echt Haags is.

 

De gretigheid waarmee (vooral in Den Haag) deze zin wordt geciteerd, is echter een tikje misplaatst. Couperus vergelijkt de hofstad namelijk niet met de rest van de wereld, maar met Nederland. De tweede zin luidt: ‘Van Holland ken ik zóo weinig, dat ik mij nu voor neem, in het voorjaar, met een Baedeker, een reis te maken van Zeeland tot Groningen toe.’ Dat is hard nodig, want ‘Siena ken ik beter dan Gouda of Doetinchem; Capri ken ik beter dan Marken (waar ik nimmer was); Michelangelo is mij vertrouwder dan Rembrandt’. 

Als Couperus dan tóch iets was, dan maar Hagenaar

Wereldburger 

Wanneer Couperus zegt dat hij Hagenaar is, zegt hij dus vooral dat hij niet provinciaal is (en overigens ook niet Amsterdams). Liever leefde hij als wereldburger. Hij was veel op reis, woonde in Italië of Frankrijk, logeerde in Indië, verkende Noord-Afrika en Japan. Maar als hij dan tóch iets was, dan maar Hagenaar. Andere Nederlandse plaatsen waren hem zo onbekend dat de Baedeker-reisgids mee moest. 

Geen liefdesverklaring aan Den Haag dus, wel een plaatsbepaling. Met de Haagse romans in de hand kun je door de stad lopen zoals je met James Joyce door Dublin kan wandelen, met Elena Ferrante door Napels of met Ilja Leonard Pfeijffer door Genua. Zelfs als alles verbeelding is, zul je maar zelden verdwalen. 

 

Het gezin Couperus verhuisde in de kinderjaren van Louis voor enkele jaren naar Nederlands-Indië. Na hun terugkeer kwamen ze te wonen aan de Nassaukade. Hij ging naar school op de hbs aan het Bleijenburg. Hij kon het goed vinden met sommige klasgenoten, zo zat hij samen met Frans Netscher in een literaire club (Aesthetica). ‘De latere beroemdheden in onze Nederlandsche letteren konden echter op den duur niet erg goed overweg met hun clubgenooten’, en ze werden uiteindelijk weggestuurd, ‘omdat deze beiden niets van litteratuur afwisten,’ aldus de vroege Couperusbiograaf Henri van Booven.

Vooral in de debuutroman Eline Vere speelt de stad Den Haag een belangrijke rol, tot in de kleinste details: het krappe appartement van de Ferelijns dat van ‘een drukkende bekrompenheid’ is staat tegenover het grote huis op het Voorhout, ‘met zijn enigszins ouderwetse luxe, vol gemak en gezelligheid’.

 

Eline Vere verscheen van juni tot december 1888 als dagelijks feuilleton in Het Vaderland en de gedetailleerdheid waarmee de stad te herkennen viel, sprak de lezers zeer aan. Er werd van Eline gehouden alsof ze een stadsgenoot was, zo blijkt wel uit de beroemde anekdote die Henri van Booven vertelde in zijn necrologie over Couperus. Daarin beschrijft hij dat de schrijver zijn personages zo levensecht neerzette, dat haar fictieve dood de mensen ‘elkander in de tram in hoogen ernst deed toefluisteren: “Weet je het? Eline is dood”, alsof er werkelijk een innig beminde uit den Haagschen kring was heengegaan.’ 

Louis Chrispijn jr. en Else Mauhs in de opvoering van Eline Vere door het Hofstadtoneel in het Verkade Theater in Den Haag, 1918

Het personage Den Haag 

Ondanks het grote succes van zijn roman was Couperus in Den Haag niet op zijn gemak. Hij reisde veel: Noorwegen, Engeland, Karlsbad, Parijs – waar hij zich enige tijd vestigde. Hij kwam wel weer terug, soms voor korte tijd, soms wat langer, maar zijn blik was afstandelijker geworden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit De boeken der kleine zielen, het vierluik romans die hij in de periode 1901-1903 voltooide. Eline Vere was al geen vrolijke roman, maar uit deze familiekroniek moet je wel afleiden dat de schrijver inmiddels a sadder and wiser man was geworden.

 

Die vier boeken verschenen aanvankelijk los van elkaar maar vanaf midden jaren dertig werden ze in één band verkocht, en zo werd dit de grootste van Couperus’ Haagse Romans.

 

Den Haag is in deze boeken een uitgesproken duistere stad. Met de Kerkhofstraat, ‘altijd luguber’, ‘sukkelig, benauwd, klein’. Of ‘de Nieuwe Uitleg, geheel somber’, met ‘tragisch’ in een herfststorm ‘heen en weer zwiepende’ takken. En ook de lente levert weinig vreugde op: ‘de Maartsche avond drukte op de vereenzaamde Java-straat met een koude mistdruipende huivering neêr’. De karakteriseringen zijn vaak humoristisch: ‘Elégance is bijna misplaatst in Scheveningen’, ‘de minst mondaine badplaats die ik ooit zag’.

Zelfs Hotel Des Indes ontkomt niet aan negatieve connotaties. Een van de hoofdpersonages, Marie van Lowe, woont aan de Alexanderstraat. Na acht jaar Brussel keert haar dochter Constance terug naar Den Haag, en daar heeft de zuster van Marie wel een mening over: ‘Klèin... vind ik Brussel... bij Parijs vergheléken. Waarom toch Brrrùssel, seg?’ Maar erger nog vindt ze het dat Constance niet bij haar moeder logeert: ‘Marie! zei tante. Weet je wat ik zoo ghek van jou vind? Jij bent ddòl op jouw kinderen... ddòlll!... maar als jij een dochter na jaáaren terug ziet, laat jij haar slapen in ghôtel dès Indes! Hoe is dat, sèg?’ 

 

En met dit soort schetsen staan zijn boeken en verhalen vol: de Haagse romans portretteren de stad in die tijd; al weerspiegelt de Haagse duisternis vooral de binnenwereld van de personages.

Hotel des Indes, circa 1900

‘Here in The Hague, they say they are all portraits, but I can assure you, they are pure fiction’

Andersom is het ook waar: Den Haag is dankzij de levendige verhalen van Couperus ook de werkelijke versie geworden van Couperus’ verbeelding. Niet voor niets verzekert hij in een brief aan zijn zuster Trudy: ‘Here in The Hague, they say they are all portraits, but I can assure you, they are pure fiction, but of course: getoetst aan de werkelijkheid.’ Een spel met fictie en werkelijkheid, kortom. 

 

Dat betekent ook: wie door het Den Haag van Louis Couperus wandelt, leert eigenlijk noch Den Haag, noch Couperus kennen. Hij heeft zich de stad voor zijn boeken toegeëigend, maar in het Den Haag van Couperus komt bijvoorbeeld De Passage niet voor: die prachtige, lichte galerij die in 1885 werd voltooid. Het kan niet anders dan dat Couperus er gelopen heeft. En al is-ie niet zo fraai als die in Milaan, een zekere Zuid-Europese allure is er niet vreemd aan. En dat kon hij in zijn beeld van Den Haag niet gebruiken. 

Den Haag heeft een specifieke functie te vervullen. Het is de stad waar het regent. Waar de soirees slechts schijnbaar verlichting bieden en waar de aristocratische ambities onbetaalbaar zijn. Het leven draait er om de buitenkant, om beleefdheden waarachter venijn schuilgaat. De zee biedt soms een vluchtmogelijkheid, en anders wel het Haagse Bos, maar de ware vlucht is toch die naar het Zuiden. 

Hoek Javastraat-Scheveningseweg in Den Haag

Den Haag is, kortom, een thema, en dat geldt voor meerdere van de werelden die we in deze online expositie bezoeken. Nederlands-Indië is het land van zijn jeugd, maar ook dat van het eeuwig onbegrijpelijke. En iets vergelijkbaars geldt voor Nice, Napels en Rome: in zijn romans vormen deze steden het decor van een zonniger wereld die bevolkt wordt door mensen die zich meer op hun gemak voelen dan de inwoners van Den Haag. Couperus kwam er graag, maar dat ‘zuidelijk temperament’ is ook een literaire eigenschap. Algiers en Japan kwamen in het reizende bestaan van Couperus te laat om in het literaire werk nog een rol van centrale betekenis te kunnen vervullen. Had hij tijd van leven gehad, had Couperus vast gezegd: zo ik iets ben, ben ik wereldburger. 

Couperus op het Lange Voorhout in Den Haag, circa 1920

Haagse Quaesties 

Dat hij uiteindelijk ten volle een Hagenaar was, blijkt uit het feit dat hem een rol werd toebedeeld in een typisch Haagse schandaalkroniek. In 1909 verscheen de roman Hofstad, van Joh. W. Broedelet. Hij portretteerde de mondaine wereld van Den Haag als een poel des verderfs waarin ‘ijdelheid, ontucht, valsch spelen, tegennatuurlijke neigingen’ hoogtij vieren, en hij aarzelde niet om diverse personages herkenbaar te maken. Geen bange man dus, want Broedelet is de echte naam van deze schrijver en acteur, die overigens de grootvader van Remco Campert was.

Wat Couperus ook was, hij zou voor altijd te boek staan als Hagenaar

De aanleiding voor de roman Hofstad was een strikt lokale aangelegenheid: een discussie over de geplande verbouwing van de schouwburg, zo beschrijft Marlies van der Riet in haar boek over deze en andere Haagse quaesties. Couperus had daar eigenlijk niet zoveel mee te maken, maar had voldoende ambities om het hoofd boven het maaiveld uit te steken. Daarbij was het eenvoudig om zijn androgyne zwierigheid belachelijk te maken: ‘Louis Poepjes, Keutelland’s meest gevierde romancier, wandelde, in gecadanceerde heup-wieging, door de winkelstraten’, met zijn ‘verfijnde kop met ’t pruime-mondje, dat enkel fondant leek te savoureeren.’ Ook zijn schrijfstijl wordt belachelijk gemaakt; wanneer het schrijven niet wil lukken, wordt dat zo beschreven: ‘Anders schoten de zinnen bij ’m op als lijnen van licht, serpentinende woord-reeksen, die vanzelf hun weg vonden in de koele, geämberde ruimten, waarheen hij ze slingerde met licht gebaar.’ 

 

Couperus onderging het misschien gelaten, in elk geval in stilte. Het boek was een spotprent op papier, en hij was bovendien niet het werkelijke doelwit. Maar bovenal: als mikpunt maak je deel uit van het wezen van een stad. Wat Couperus ook was, hij zou voor altijd te boek staan als Hagenaar. 

‘Mademoiselle Couperus’, spotprent door Louis de Leeuw
Colofon Colofon

Tekst: Daan Cartens, Loranne Davelaar, Nadine van Maanen en Bertram Mourits
Redactie: Jennie Barbier en Jef van Gool
Eindredactie: Aafke van Hoof

Digitaal ontwerp: JUST
Beeld: collectie Literatuurmuseum
Foto’s archiefmateriaal: Michiel Spijkers

Met dank aan Marlies van der Riet

Vrijwel al het materiaal in deze online expositie komt uit de collectie van het Literatuurmuseum, tenzij anders vermeld in de expositie of in dit colofon.
De historische foto’s zijn afkomstig van Musée Albert-Kahn

Gebruikte literatuur

Bas Heijne, Angst en schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen. Amsterdam 2022

Ernestine Kossmann, Het Den Haag van Couperus. Den Haag 1987

Marlies van der Riet, Haagsche Quaesties. Cultuur, koninginnen en hofstedelijke perikelen, 1890-1920. Amsterdam 2021

Caroline de Westenholz, Louis Couperus, een verwende vagebond. De geïllustreerde biografie. Amsterdam 2023

F. Bastet, De wereld van Louis Couperus. Amsterdam 1991

Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920. Amsterdam 1998

Jaap Goedegebuure, ‘Verbannen uit het paradijs. Het Indië van Louis Coupeurus’, Indische letteren 33 (2018) 4

Jeannette E. Koch, ‘Het Zuiden in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan...’, Literatuur 13 (1996), p. 95-103

H.T.M. van Vliet, Versierde verhalen. De oorspronkelijke boekbanden van Louis Couperus' werk 1884-1925. Amsterdam 2000

José Buschman, Een dandy in de oriënt. Louis Couperus in Afrika. Amsterdam 2009

Rémon van Gemeren, Couperus. Een leven. Amsterdam 2016.

Louis Couperus, De correspondentie, bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 2013

Carl Niekerk, ‘Tourism, Ethnography, and Aesthetic Modernism: Louis Couperus in Africa’, Travel Writing in Dutch and German, 1790-1930. Londen en New York 2017.

F.L. Bastet, Een biografie. Amsterdam 1987
J.W.B. Polak, ‘Couperus en de Romeinse Oudheid', De Revisor 2 (1975)

Pim Lukkenaer, ‘De berg van licht’, Bzzlletin 17 (1987) 151

Rudi van der Paardt, ‘Couperus oud en nieuw’, Vrij Nederland, boekenbijlage (1981)

Jan van Luxemburg, ‘Rome en de ander’, Spektator 20 (1991)

Petra Teunissen-Nijsse, ‘Louis Couperus en Japan’, Indische Letteren 29 (2014)

Judith Vriesendorp-Gijsbers, ‘Verhalen van een fatalist', Bzzlletin 17 (1987) 151

Louis Couperus, Nippon, met een inleiding van Rico Bulthuis. Den Haag 1971