Vol schoonheid en raadsel
Italië en de oudheid

Vol schoonheid en raadsel

Het tweede vaderland van Louis Couperus was het geestelijke klimaat van de klassieke oudheid. Een belangrijke voedingsbodem voor zijn fascinatie waren zijn vele reizen door Italië.

‘Het is niet de moeite waard om in je eigen tijd te leven,’ noteerde Louis Couperus toen hij werkte aan zijn roman De berg van licht (1905) over de excentrieke derde-eeuwse Romeinse keizer Heliogabalus. 

 

Toch was de klassieke oudheid zeker niet zijn eerste liefde als schrijver. Zijn belangstelling voor de oudheid ontstond pas later, na de dood van zijn vader in 1902, die hem nog wel had geholpen Grieks en Latijn te leren. Couperus had geen gymnasiumopleiding maar kreeg privé hbs-onderricht. Ondanks de lessen van zijn vader las hij de klassieke teksten, al dan niet geromantiseerd, in het Frans. 

 

In het begin van de twintigste eeuw raakte Couperus tevens gefascineerd door Duitse studies over homoseksualiteit en androgynie. Het fluïde verschil tussen het mannelijke en vrouwelijke boeide hem zeer en kwam in zijn hele oeuvre vaak aan bod, zonder dat hij zichzelf openlijk als homoseksueel uitte. 

Louis Couperus rond 1900

Een andere belangrijke voedingsbodem voor Couperus’ fascinatie voor de klassieke oudheid waren zijn vele reizen door Italië. Op 1 februari 1893 zou hij samen met Elisabeth zijn eerste grote reis naar het land maken, met als einddoel Florence. Zij reisden naar München, Milaan, Genua, La Spezia en Pisa, maar moesten hun tocht noodgedwongen na twee weken afbreken. Couperus’ moeder, die met gezondheidsproblemen kampte, overleed vrij plotseling. Het maakte erg veel indruk op hem dat hij in haar laatste levensmomenten niet bij haar was.

 

In september zou hij voor een half jaar terugkeren naar Italië. Hij en Elisabeth verbleven toen lange tijd in Florence.

Een kaart van Italië uit een boek dat Couperus meenam tijdens zijn reis

Orlando

In juli en augustus 1906 verbleef het echtpaar Couperus in Bagni di Lucca, een plaatsje in de bergen boven Lucca. Ze namen hun intrek in het beroemde Hotel Continental, waar ze een band opbouwden met drie Italiaanse vrouwen die daar ook verbleven: Maria Lodomes, haar dochter Emma Garzes-Lodomes en kleindochter Bona Garzes. Het zou uitgroeien tot een warme vriendschap. Emma Garzes stond model voor Elettra, de vriendin die in het latere werk van Couperus een vooraanstaande rol speelt als de zus van Orlando. Biograaf F.L. Bastet acht het waarschijnlijk dat Orlando inderdaad een broer was van Emma. Het zou dan gaan om Guilio, die naar Zuid-Amerika zou zijn vertrokken.

 

Tot op de dag van vandaag is de rol van Orlando een mysterie gebleven, maar zeker is dat Couperus inspiratie aan hem ontleende.

‘Italië zou een ontsnappingsoord worden voor zijn, dikwijls weinig gebreidelde, seksuele fantasie’

Oudheid

Italië was door de continue aanraking met de oudheid een openbaring voor Couperus, schrijft Bastet, in de eerste plaats via de beeldhouwkunst. De zoveel vrijere, niet-christelijke moraal dreef hem steeds weer naar het land terug. ‘De oudheid, in het bijzonder de periode van het Romeinse Keizerrijk, deed zich aan hem voor als een tijdvak dat de beperkingen van de kerk, in het bijzonder de seksuele, nog niet kende. Het was een vermeend verloren paradijs. Het zou een ontsnappingsoord worden voor zijn, dikwijls weinig gebreidelde, seksuele fantasie.’

 

Volgens Bastet was het tweede vaderland van Couperus niet Frankrijk of Italië, maar het geestelijke klimaat van de oudheid en de renaissance. Geleidelijk verschoof de aandacht van Couperus van renaissancestad Florence naar andere Italiaanse steden, met name naar Rome. Hij werd daarin gestimuleerd door de journalist en architectuurdeskundige H.M.R. Leopold. Drie volle weken besteedde Couperus in 1905 aan archeologische onderzoeken, vooral voor De berg van licht

In het verhaal ‘De balling te Tomi’ (1909) over de in ballingschap verblijvende dichter Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.), projecteert hij zijn bewondering voor de Italiaanse hoofdstad op het heimwee van de dichter:

 

‘Daar schemerde het blank vizioen….daar schitterden en zuilden omhoog de tempels en de paleizen onder de intense azuren luchten, waartegen groenden en donkerden pijnen en cypressen.’

Couperus in zijn werkkamer, 1923, met linksboven de torso van Eros

Veel eerder, in januari 1894, in een reisbrief in De Gids, was Couperus aanmerkelijk bedaagder en haast clichématig in zijn beschrijving van Rome. Hij typeerde Rome als ‘een harde, strenge, oude vrouw, met een strak gezicht vol rimpels, koude grijze ogen, energieke dunne lippen en grote sterke handen, een vrouw die geleden heeft.’ Verderop in ‘Brief uit Rome’ neemt zijn beschrijving een andere toon aan. ‘Het liefst heb ik haar dan ook waar ze niet vitaal was, niet meer bouwde op haar vroegere fundamenten, afbrokkelde in ruïnes, het liefst in het Colosseum, de Palatijn en de baden van Caracalla. [Ze] vormen een geheel van ruïnes, een dodenstad op zichzelve en gemakkelijk is er het verleden op te trekken in een illusie van zuilen en bogen, paleizen en tempels.’

 

Met hoeveel meer passie beschreef hij de stad later, toen hij meer wist over de oudheid en zijn zoektocht naar de androgynie hem als persoon sterker had gemaakt.

‘Het is een verrukking, het is een droom, het is een toverspel!’

Verhalen en feuilletons

Over zijn tijd in Italië schreef hij feuilletons en korte verhalen voor onder andere Het Vaderland. Deze werden later op initiatief van Couperus door uitgeverij Veen gebundeld uitgegeven in onder andere Uit blanke steden onder blauwe lucht (1912) en Schimmen van schoonheid (1912). Als je in deze laatste bundel leest over zijn aanblik van het Forum Romanum, waan je je zelf in Rome.

 

En boven die zee van azurige bloementrossen, storten uit de gouden trossen der gouden regens, en dáar boven staan rissen van schepter-achtige blauwe en paarse en blanke irissen… Een zwoele balsem van bloemenaromen wolkt door het Forum en er zoemen de bijen, er fladderen de gele en witte vlinders, er tjilpen de vogels, er ruisen de bekewateren der kristalheldere geleidingen, die neer storten in ronde vascula! Het is een verrukking, het is een droom, het is een toverspel! Het is Armida’s verbrokkeld paleis, tussen welks puinhopen de toverbloemen steeds woekeren…

Het Forum Romanum in Rome

Nog meer was Couperus gefascineerd door de musea van het Vaticaan, en dan met name de beeldencollecties. Hier beschrijft hij het hoofd van Antinoüs, de jonge vriend van keizer Hadrianus:

 

Zijn kop vol schoonheid en vol raadsel… zijn buste alleen, zijn kop vol schoonheid en vol raadsel….De nek jong krachtig en geserreerd, het gelaat beeldschoon Grieks, de haren lang tot op het voorhoofd […] En de ogen, de ogen vol weemoed, vol raadsel, vol vragen aan het leven: waarom die smart, omdat ik mooi ben…

 

Veel van zijn portretten van keizers en hun geliefden en van zijn bewerkte Griekse en Romeinse mythen nam hij op in Antieke verhalen: van goden en keizers, van dichters en hetaeren (1911). Tijdens een voordrachtencyclus, vier jaar later, las hij uit deze bundel voor. Niet alleen uit passie voor de oudheid, ook uit financiële nood. Zijn grote romans verkochten slecht, hij móest wel verhalen schrijven die hij kon voorpubliceren in tijdschriften en die hij later kon gebruiken voor zijn lichtelijk geëxalteerde lezingen. ‘Het Hollandsche publiek, dat mijn beste boeken niet koopt, is mij heusch niet waard de tension d’esprit, die noodig is voor een groot werk. Ik ben wéér gaan schrijven, om het geld.’ 

Italiaans visum van Louis (Luigi) Couperus en zijn vrouw Elisabeth

De lang wat veronachtzaamde antieke verhalen werden opgenomen in deel 28 van de Volledige Werken. Een van de mooiste verhalen is ‘De laatste morgen te Tibur’, over keizer Hadrianus die stervende is in zijn paleis bij Tibur, het huidige Tivoli. Couperus heeft zijn woordverliefdheid ingetoomd en gaat uitgebreid in op de vergankelijkheid, in een afwisseling van Hadrianus’ verdriet om de dode Antinoüs en het verdragen van zijn vreselijke sterfpijnen én een beschrijving van de villa, waar de ondergang voelbaar is:

 

Alle belang nu, in alles, was dood. De heerlijke zuilenrijen van het Lyceum, de met de Amazonenstrijd beschilderde muren van den Poikile, de ideale Platonische tuin, zij waren in de immense villa, in de stille, vreugdeloze villa […] En behalve dit belang in het rijk der gedachte was ook dood alle belang in de kunst. […] En als deze belangen, was dood het belang in alle kunsten, in schilderkunst, en muziek, en dankskunst, alle door den keizer eenmaal zelf beoefend; alle dit belang was dood.

De roman is een orgie van intriges, wellust en machtsdronkenheid

De berg van licht

Toen Couperus klaagde over het Hollandse publiek dat zijn romans niet wilde lezen, doelde hij zeker ook op De berg van licht. De roman is een orgie van intriges, wellust en machtsdronkenheid. Couperus gooit alle stilistische remmen los om de seksuele losbandigheden van de hoofdpersonen extra aan te zetten. De massa fungeert als een dreigende, verslindende, ophitsende protagonist:

 

Dansen kringelen om door de nauwe straat, muziek van kleine Egyptische Harpen krijscht vals. De verlangens beestelijken samen, en dat de messen getrokken worden en bloed vloeit, wat geeft het: een leven telt weinig. En vloeit er het bloed, ook de wijn vloeit uit kruiken.

Manuscript De berg van licht

De berg van licht speelt in een tussentijd. De hang naar bandeloosheid wordt geleidelijk door het volk en het leger niet meer zo sterk omarmd. Helegabalus (in de spelling van Couperus), die zowel met een man als een Vestaalse maagd trouwt, krijgt het steeds moeilijker. De veel klassiekere, evenwichtige Romeinse wereld wordt bedreigd door invloed van het christendom. Het kolkt en stormt in Rome; Couperus observeert en geeft woorden aan de onzekere tijd.

 

De tallooze somber gekleede, monnikachtige, slaafsch jubelende Christenen, Hopende op den tempel, die Alexander Severus, minachtend het orakel der Magiërs en hoogachtend der Christenen leerstellingen, hun weldra in Rome zal gunnen. Neen, de jonge Romein weet de Toekomst niet, maar wel Is hij, de denker, de epicurist, zich weemoediglijk bewust van een Antieke Schoonheid, die helaas verwelkte..en een Antieke Vroomheid, die weldra wijkt.

Helegabalus, zeker niet als eerste Romeinse keizer, overschat zijn mogelijkheden. Aanvankelijk is het Romeinse volk verrukt over zijn buitenissigheden, maar als hij zijn rol als God steeds meer als werkelijkheid gaat beschouwen, begint zijn vervrouwelijkte wezen afkeer in te boezemen en gaat hij ten onder.

 

Hoezeer Couperus zich in de Helleense en laat-Romeinse tijd had verdiept en hoe vet gepenseeld hij het Rome van de derde eeuw ook op het doek zette, generaties lang kon De berg van licht op weinig waardering rekenen. Maar zie: Ilja Leonard Pfeijffer in de Volkskrant anno 2023: ‘Het eerste hoofdstuk van het derde deel, waarin veertig pagina’s lang een grotesk nachtelijk feest in het paleis wordt beschreven, dat het kantelpunt vormt van de roman, is van absolute wereldklasse. De Nobelprijs voor Literatuur bestond al wel in 1905. Couperus had die verdiend.’

 

In de Italiaanse verhalen gunt Couperus zijn lezers een blik op het door hem zo geliefde land, en de verhalen zijn soms verrassend persoonlijk.

Tekening bij De berg van licht door René Gockinga

‘…en ik heb tóch de moed gehad uit te gaan, wég uit mijn kamer, wég van de brieven, wég van het moeilijke leven…’

Ik weet niet waarom er zulk een troost is in ruïnes. Het is zeker wel héél vreemd, maar als mijn dag moedeloos is begonnen, als, in de vroege morgen al, de dingen van het leven, de dingen van het moeilijke leven mij dreigen neer te drukken voor de gehéle, verdere dag, als er brieven zijn gekomen, die mij ontstemmen, verbitteren, of treurig maken…en ik heb tóch de moed gehad uit te gaan, wég uit mijn kamer, wég van de brieven, wég van het moeilijke leven… om daar boven, vanaf die Eeuwenheuvel der Romeinse keizerpaleizen, te staren in wat ik zo gaarne, voor mij, noem de zonnige Put der Eeuwen… dan komt er, heel vreemd, als een kalmte om mij weven, als een zachte troost rond-om mij drijven, dan komt er als een zacht glanzende onverschilligheid om mij en in mij en over mijn ziel: het is of een weldadige bries iets glad strijkt over die ziel en iets af-wist van mijn vochtige wimpers; het is of het immense visioen, dat ik zie, mij niet meer zó zwaar doet tellen, wat mij weegt op het hart; het is of het opschimmende Verleden mij toe-ruist, dat de noden van het Heden niet waard zijn ze meer te achten dan de wolken, die telkens wisselen en trekken voorbij langs de blauwe etherkolken, en tussen dát visioen, dat op-doemt uit de Put, en zich uit-strekt over de Heuvel – en die blauwe kolken zelve… komt er naar mij toe de zachte troost van de Schoonheid, die het Verleden voor mij tussen die brokkelende paleizen en tempels heeft op-gevoerd… En voel ik, heel vreemd, dat die troost mij op-rijst uit de ruïnes zelve…

 

Via het hedendaagse Italië probeerde Couperus bij de antieke wereld te komen, waarin hij zich misschien wél op zijn gemak had gevoeld.

Karikatuur van Couperus met enkele van zijn romanfiguren aan het hof van Claudius, door Cornelis Veth, 1948
Colofon Colofon

Tekst: Daan Cartens, Loranne Davelaar, Nadine van Maanen en Bertram Mourits
Redactie: Jennie Barbier en Jef van Gool
Eindredactie: Aafke van Hoof

Digitaal ontwerp: JUST
Beeld: collectie Literatuurmuseum
Foto’s archiefmateriaal: Michiel Spijkers

Met dank aan Marlies van der Riet

Vrijwel al het materiaal in deze online expositie komt uit de collectie van het Literatuurmuseum, tenzij anders vermeld in de expositie of in dit colofon.
De historische foto’s zijn afkomstig van Musée Albert-Kahn

Gebruikte literatuur

Bas Heijne, Angst en schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen. Amsterdam 2022

Ernestine Kossmann, Het Den Haag van Couperus. Den Haag 1987

Marlies van der Riet, Haagsche Quaesties. Cultuur, koninginnen en hofstedelijke perikelen, 1890-1920. Amsterdam 2021

Caroline de Westenholz, Louis Couperus, een verwende vagebond. De geïllustreerde biografie. Amsterdam 2023

F. Bastet, De wereld van Louis Couperus. Amsterdam 1991

Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920. Amsterdam 1998

Jaap Goedegebuure, ‘Verbannen uit het paradijs. Het Indië van Louis Coupeurus’, Indische letteren 33 (2018) 4

Jeannette E. Koch, ‘Het Zuiden in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan...’, Literatuur 13 (1996), p. 95-103

H.T.M. van Vliet, Versierde verhalen. De oorspronkelijke boekbanden van Louis Couperus' werk 1884-1925. Amsterdam 2000

José Buschman, Een dandy in de oriënt. Louis Couperus in Afrika. Amsterdam 2009

Rémon van Gemeren, Couperus. Een leven. Amsterdam 2016.

Louis Couperus, De correspondentie, bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 2013

Carl Niekerk, ‘Tourism, Ethnography, and Aesthetic Modernism: Louis Couperus in Africa’, Travel Writing in Dutch and German, 1790-1930. Londen en New York 2017.

F.L. Bastet, Een biografie. Amsterdam 1987
J.W.B. Polak, ‘Couperus en de Romeinse Oudheid', De Revisor 2 (1975)

Pim Lukkenaer, ‘De berg van licht’, Bzzlletin 17 (1987) 151

Rudi van der Paardt, ‘Couperus oud en nieuw’, Vrij Nederland, boekenbijlage (1981)

Jan van Luxemburg, ‘Rome en de ander’, Spektator 20 (1991)

Petra Teunissen-Nijsse, ‘Louis Couperus en Japan’, Indische Letteren 29 (2014)

Judith Vriesendorp-Gijsbers, ‘Verhalen van een fatalist', Bzzlletin 17 (1987) 151

Louis Couperus, Nippon, met een inleiding van Rico Bulthuis. Den Haag 1971