De eerste redactie van tijdschrift De Gemeenschap bestond uit een paar jonge, vooruitstrevende, katholieke schrijvers uit Utrecht: Jan Engelman (25), Albert Kuyle (21) en Willem Maas (28). In de loop van de eerste jaargang in 1925 vroegen zij twee – eveneens jonge – medewerkers erbij: Lou Lichtveld (21) en Gerard Bruning (27), getuige een brief van Lichtveld aan Bruning uit oktober dat jaar.
‘Neem het aan!’ schreef Lichtveld hem. Hijzelf had dat inmiddels gedaan, maar niet zonder onderhandelingen, zoals ook wel te verwachten was van Lichtveld, die goed wist wat hij wel en niet wilde en heel zijn lange leven eigenwijs bleef. ‘De Gem.[eenschap] wordt niet meer een aestheterig coterietje, maar zal zich meer met godsdienstig leven etc. bezighouden. Meer individueele verdieping. Daarnaast het werk in de breedte voortzetten. (N.B. Ook de wanhoopsdaad is mooi! Ik geloof ook niet in “gemeenschappen”, maar alla.)’ Maar Bruning had er weinig vertrouwen in: ‘Is het redakteurschap werkelijk redakteurschap?’ is een van de opmerkingen die hij op Lichtvelds brief noteerde. Hij deed het niet. Droevig genoeg begon binnen een jaar het tiende nummer van de tweede jaargang met een in memoriam over Bruning.