‘Naar uiterlijk voorkomen kon hij wel een schrijnwerker of timmermansbaasje zijn, maar hij is de schrijver Joseph Roth’

In januari 1925 verscheen het eerste nummer van De Gemeenschap, dat een van de belangrijkste tijdschriften van de jaren 1920 en ’30 zou worden. Reden voor het LiteratuurLab om het zoeklicht te richten op het blad en de bijbehorende uitgeverij. Een van de opvallendste episodes? Het binnenhalen van de Oostenrijkse schrijver Joseph Roth.

 

‘Een nieuwe roman van Joseph Roth is een gebeurtenis. De prachtige romans, die hij schreef, die hij dichtte, om het juister te zeggen, zijn gemeengoed geworden van talloozen op heel den wereldbol,’ schreef De Tijd op 31 maart 1939 bij het verschijnen van Die Kapuzinergruft bij uitgeverij De Gemeenschap.

  

De Gemeenschap verwachtte veel van het binnenhalen van de schrijver van beroemde romans als Radetzkymars en Hiob, in een periode waarin het financieel niet goed ging met de uitgeverij. Joseph Roth verwachtte op zijn beurt veel van de katholieke uitgeverij, na teleurstellende ervaringen met de Nederlandse uitgeverijen Querido en Allert de Lange. Maar de samenwerking zou allerminst voorspoedig verlopen en leverde geen van beide partijen financieel voordeel op.  

  

Joseph Roth kwam via Anton van Duinkerken bij De Gemeenschap. Hun eerste contact volgde op een recensie over Roths Der Antichrist die Van Duinkerken schreef voor het emigrantenweekblad Das Neue Tage-Buch in oktober 1934. Vanuit Nice – de sowieso al weinig honkvaste ‘hotelmens’ Roth leefde vanaf de dag van Hitlers machtsovername in ballingschap – schreef hij Van Duinkerken een dankbrief en een half jaar later leerden ze elkaar persoonlijk kennen.  

 

Joseph Roth was een moeilijke man; altijd schulden, een drankprobleem en onbetrouwbaar in het nakomen van zijn afspraken, maar een geweldige schrijver. Journalist Anton van Duinkerken (pseudoniem van W.J.M.A. Asselbergs) was sinds 1929 redacteur van De Gemeenschap en schreef voor het eveneens katholieke dagblad De Tijd. Vanaf 1934 werd Van Duinkerken belangrijker in de redactie, na het vertrek van Albert Kuyle die het pro-Duitse De Nieuwe Gemeenschap oprichtte. De Gemeenschap profileerde zich steeds meer met politiek-maatschappelijke onderwerpen over de dreiging van het opkomend fascisme en nationaalsocialisme. Ook de gelijknamige uitgeverij bewoog die kant op, overigens niet alleen door de politieke werkelijkheid, maar net zo goed door de persoonlijke belangstelling van de nieuwe zakelijke uitgever Henri Nelissen, die niet zo literair geïnteresseerd was. Hij was aangetreden naast de intellectuele uitgever Cornelis Vos, die de artistieke leiding kreeg na een slechte zakelijke leider te zijn geweest.  

 

Joseph Roth, jaren 30. Collectie Literatuurmuseum

 

Van Duinkerken en Roth ontmoetten elkaar voor het eerst op de persconferentie in het Amsterdamse hotel Eden, bij het verschijnen van de Nederlandse vertaling van Roths Der Antichrist in mei 1935. Van Duinkerken beschreef Roth in De Tijd: ‘Naar het uiterlijk voorkomen kon hij wel een schrijnwerker of klein zelfstandig timmermansbaasje zijn, maar hij is de Oostenrijkse schrijver Joseph Roth, die reeds geruimen tijd in Frankrijk woont en een rijken staat van dienst heeft.’ Ze raakten bevriend en wanneer Roth in Amsterdam was haakte hij aan bij Van Duinkerken en zijn Gemeenschap-vrienden in het café.  

 

V.l.n.r. Joseph Roth, Frans Hannema, Charles Nypels, Charles Roelofsz, Joop Sjollema en Maurits Mok in een café te Amsterdam, 1/2 juli 1936. Collectie Literatuurmuseum

 

Op vrijdag 12 juni 1936 hield Roth een lezing over geloof en vooruitgang in een zaaltje boven boekwinkel Allert de Lange op het Damrak in Amsterdam. De bijeenkomst werd voortgezet in café Reynders en daarna op sociëteit De Kring. In de cafés zullen de nodige contacten zijn gelegd, want in oktober tekenden Roth en uitgeverij De Gemeenschap een contract voor een boek. Hierbij kreeg Vos de lezing als bonus, zoals hij in zijn verslag noteerde: ‘Gratis wil hij geven een voordracht, gehouden te Amsterdam: GLAUBE UND FORSCHRITTE (circa 50 pags.)’.

 

In de Roth-literatuur wordt bij deze lezing vaak de anekdote verteld dat Roth om een glas jenever op het spreekgestoelte had gevraagd en wegliep toen hij water proefde. Maar de lezing die hij alsnog hield na het aanrukken van jenever, was krachtig en serieus. De lezing ‘Geloven en vooruitgang’ had hij beter ‘Bijgeloof en vooruitgang’ kunnen noemen, hield hij zijn gehoor voor. Het streven naar vooruitgang was voor hem een bijgeloof dat competitie opriep, vooruitgang ten koste van elkaar in tegenstelling tot het Bijbelse ‘heb je naaste lief als jezelf’. Hij spiegelde zijn gehoor voor waar ‘vooruitgang’ de wereld – in 1936 – gebracht had. De lezing ‘Glauben und Forschritt’ werd gepubliceerd in het decembernummer van De Gemeenschap.  

 

De lezing ‘Glauben und Forschritt’ in het decembernummer van De Gemeenschap

 

Zowel Roth als de uitgeverij stond er slecht voor. Uitgever Nelissen betaalde hem vooralsnog uit eigen zak. Het contract was in eerste instantie voor de (Duitstalige) uitgave van Die Geschichte von der 1002. Nacht. Hiermee begon het voor Roth bekende proces van kopij beloven, voorschot ontvangen, voorschot opmaken, kopij beloven etc. De brieven tussen uitgevers Vos en Nelissen en Roth die in het Literatuurmuseum bewaard worden staan er bol van. Zo schreef hij bijvoorbeeld de uitgeverij eind mei 1937: ‘Ich bitte Sie also, pünktlich am 16. um Geld. Sie zerstören mir meine Arbeit, ich kann nicht abschreiben und nicht korrigieren […] wenn ich ohne Geld bleibe.’ En ook de Roth-dossiers ‘Auteursrechten I en II’, ‘Aantekeningen’ en ‘Financiële bescheiden betreffende Joseph Roth’ uit het Gemeenschap-archief spreken boekdelen. Tot na de oorlog zijn er overzichten, niet alleen van welke voorschotten hij wel of niet gekregen had, maar ook van wie wat betaald had. Roth was niet de enige die rommelig met geld omging. Onder een naoorlogs overzicht: ‘N.B. In de uitgave Roth werd door C. Vos een goudmijntje gezien en om mogelijke beslaglegging door vijanden van De Gemeenschap op deze uitgave met lucratief-gedachte winsten te voorkomen, werd een schijncontract overwogen, waarin H.N. als eigenaar van deze uitgave zou doorgaan.’ 

  

Het beloofde sprookje kwam maar niet af en op 15 maart 1938 volgt de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland. Roth kreeg een steeds conservatievere hang naar het oude katholieke Oostenrijk-Hongarije. De ondergang wilde hij in een nieuwe roman Ein Mann sucht sein Vaterland beschrijven, een vervolg op zijn succesvolle Radetzkymars, dat ook over de ondergang van de Habsburgse monarchie gaat.

 

In september 1937 ontving de uitgeverij een eerste deel van het manuscript onder de nieuwe naam Kelch des Lebens en uiteindelijk kwamen de achtereenvolgende delen van de roman binnen. Een voorpublicatie was te lezen in tijdschrift De Gemeenschap, de roman zelf verscheen december 1938 onder de definitieve titel Die Kapuzinergruft, naar de crypte waarin de Habsburgse keizers bijgezet werden. De problemen van voorschotten, schrijven, beloven en geldgebrek herhaalden zich tussen juli 1937 en augustus 1938.

 

Omslagontwerp van Hotze Tolsma

 

De uitgeverij en Roth gingen ervan uit dat dit vervolg op Radetzkymars de aandacht zou trekken. De besprekingen vlak na verschijnen waren positief, maar de vergelijking viel steeds in het voordeel van de eerste uit: ‘Het is wel niet zoo volkomen af als Radetskymarsch, maar het bezit alle kwaliteiten – en hoevele en prachtige zijn het niet! – van den grooten schrijver.’ (De Tijd, 31-3-1939). De recensies over het boek gingen over in in memoriams, want Joseph Roth overleed op 27 mei 1939. Eind december verscheen alsnog Die Geschichte der 1002. Nacht bij uitgeverij De Gemeenschap. De oorlog legde de boekverkoop plat. Na de oorlog zouden de titels bij Roths vroegere uitgeverij Allert de Lange herdrukt worden.  

  

In De Gemeenschap hebben nog drie stukken van Roth gestaan, naast de lezing van 1936 en de voorpublicatie ‘Graaf Chojnicki en Manes Reisiger’ uit Die Kapuzinergruft, overigens in de vertaling van uitgever Vos zelf. Nog tijdens zijn leven werd ‘De Kerk op den kruisweg’ gepubliceerd, een oproep aan de katholieke kerk iets tegen afgoderij te doen. Postuum verschenen ‘Broeder Hitler’, een reactie op een stuk van Thomas Mann, en ‘Rust in Jablonowka’, een kerstverhaal dat speelt in de Eerste Wereldoorlog: ‘Rondom was het oorlog. Maar het dorp Jablonowka, niet aan de grote weg gelegen, had maar een paar keer afwisselend Oostenrijkse en Russische troepen in rust, en hogere commando’s geherbergd.’  

  

Vlak na Roths overlijden, in het juninummer, verscheen in De Gemeenschap een in memoriam in dichtvorm van Anton van Duinkerken: 

  

‘Stralend van trots zullen later mijn kind'ren hun kind'ren verhalen:  

Vader heeft Joseph Roth nog gekend, en zij twee waren vrienden’  

 

In het lange gedicht, verlucht met treffende portretten door Mies Blomsma, schetst hij zijn bijzondere vriend: schuchter pratend maar scherp tegen de opkomst van het nationaalsocialisme en de ondergang van zijn land, beter thuis in kerk én café dan in het zakenwezen dat de boekenwereld ook was. Zo stond Van Duinkerken aan het begin en aan het eind van Roths carrière bij De Gemeenschap.

 

In memoriam Joseph Roth door Anton van Duinkerken in juninummer De Gemeenschap