De vriendschap tussen Annie M.G. Schmidt en Karel van het Reve in briefjes: ‘Als je dit niet ontcijferen kunt, kom ik het wel voorlezen’

Annie M.G. Schmidt en Karel van het Reve zoeken elkaar in de laatste decennia van hun leven regelmatig op: ze bewonderen elkaars werk openlijk. Anne van den Dool leest hun correspondentie en ziet hoe de twee auteurs in elkaars nabijheid – af en toe worstelend – ouder worden. 

 

Het geeft een schatkisterig gevoel wanneer je ontdekt dat twee beroemdheden die op het eerste gezicht weinig overeenkomsten hebben elkaar goed blijken te kennen, en dat van die band zelfs bewijsmateriaal bewaard is gebleven. Dat geldt ook voor auteur en letterkundige Karel van het Reve (1921-1999) en schrijver en dichter Annie M.G. Schmidt (1911-1995): twee ogenschijnlijk zeer verschillende auteurs, die elkaar toch vonden in hun humor en scherpheid. 

 

Van hun onderlinge correspondentie zijn enkele brieven en kattebelletjes bewaard gebleven in het archief van het Literatuurmuseum. De eerste brief uit de reeks, daterend van 10 oktober 1982, is van Van het Reve, die Schmidt vraagt om een interview voor het televisieprogramma Beeldspraak, een kunstprogramma dat hij leidt. Hij steekt niet onder stoelen of banken dat ze het niet zozeer moet doen voor de kwaliteit van het programma, maar vooral voor de gezelligheid: ‘Als je niet mee wilt doen ben ik de lul en moet ik iemand anders zoeken. Het kost je natuurlijk tijd en wat er uit komt is misschien vrij taai, maar onder het maken kunnen we misschien lol hebben.’ 

 

Van het Reve aan Schmidt, 10 oktober 1982

 

Ze zegt blijkbaar ja, want op 30 augustus 1983 wordt het nipt een halfuur durende gesprek tussen de twee uitgezonden, vanuit een huiselijk ingerichte NOS-studio waarin – getuige de sigaret die Schmidt in de loop van het gesprek opsteekt – nog gerookt mag worden. Het opent met de tekst van Schmidts lied ‘Zeur niet’, met als eerste zinnen ‘Als je moe bent / Als je oud bent / Als je rillerig en miezerig en koud bent (…) Sla dan woedend met de deuren / Ga je cocktail-dress verscheuren / Maar niet zeuren’. 

 

Met haar kattebelletjes stak Annie M.G. Schmidt anderen graag een hart onder de riem

Lees ook

Van het Reve begint het interview met een anekdote over hoe hij Schmidt leerde kennen: hij liep een jaar eerder met zijn kleinkinderen door het Muiderslot en trof daar de beroemde schrijfster aan. Natuurlijk wilden de kinderen, fan als ze waren, direct een handtekening. Nu bevraagt Van het Reve haar, aanvankelijk wat hakkelend, over haar brede oeuvre: wilde ze altijd al gedichten schrijven? Hoe verschilt het schrijfproces van een versje van dat van een liedje? Hoort ze de muziek in haar hoofd? Koestert ze niet de wens nog eens een boek voor volwassenen te schrijven? 

 

Op die laatste vraag antwoordt Schmidt weifelend dat een detective haar nog weleens leuk zou lijken – aan de andere kant schrijft ze al zo lang voor kinderen, ‘daar gaat je hand ook een beetje naar staan’. En, gelooft ze, naarmate ze ouder wordt, wordt ze zelf ook weer kindser, dus wellicht is de gedachte dat ze nog eens een zware roman aflevert wat naïef. 

 

Schmidt aan het echtpaar Van het Reve, 19 januari 1989

 

De twee blijven elkaar in de laatste tientallen jaren van hun carrières opzoeken. Zo is Schmidt aanwezig bij de viering van Van het Reves zeventigste verjaardag op Eerste Pinksterdag 1991 in de Sonestakoepelkerk in Amsterdam, waar ze een speciaal voor hem geschreven vers over haar beroemde schaap Veronica voorleest. De tekst wordt tevens opgenomen in Uren met Karel van het Reve (1991), een vriendenboek dat voor die gelegenheid wordt uitgegeven.

 

In het vers probeert het schaap de dominee ervan te overtuigen samen met haar een bijdrage te leveren aan dit liber amicorum, maar hij weigert – in eerste instantie omdat hij de schrijfsels van Karel van het Reve verwart met die van zijn broer Gerard, vervolgens omdat hij zich niet kan vinden in de inhoud van De ongelofelijke slechtheid van het opperwezen, dat verhaalt over de sadistische kant van de Heer, die, als hij inderdaad verantwoordelijk is voor alles wat op aarde gebeurt, een hoop ellende teweeg moet hebben gebracht. Uiteindelijk besluit Veronica op eigen houtje een gedicht te schrijven, waaruit Schmidts genegenheid voor Van het Reve duidelijk spreekt: 

 

Ik schrijf wel een gedichtje in dat Liber Amicorum 
daar zet ik netjes onder: Van het schaap Veronica. 
Dan schrijf ik: Lieve Karel, mijn gezelschap vindt u schorem. 
Ik niet, ik roep: Lang zal die leven in de gloria! 

 

Tekening door Siegfried Woldhek van Annie M.G. Schmidt en Karel van het Reve n.a.v. hun 80ste en 70ste verjaardagen. Gepubliceerd in Vrij Nederland, 1991. Collectie Literatuurmuseum

 

Van het Reve is overigens groot fan van Schmidts werk. In 1991 schrijft hij een van de hoofdstukken van de bloemlezing Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. In dit humoristisch ingestoken stuk roemt hij Schmidts talent voor originele gedachten en bewoordingen: ‘Bij herlezing van […] Impressies heb ik ook de zin teruggevonden, die destijds, in 1948 of 1949, diepe indruk op me gemaakt heeft. Zeer diepe indruk, mag ik wel zeggen, en ik weet nog steeds niet waarom. Dat stukje heet “De psychologie van het damestoilet”. Annie vertelt in dat stuk dat een vrouw die in een café in een moeilijk gesprek gewikkeld is, in het damestoilet een rustpunt vindt, een “retirade pour mieux sauter”. “Even voor de spiegel staan en zachtjes zeggen: Ha, daar ben ik, dag meid, wees niet te voortvarend!”’ 

 

In zijn bijdrage haalt Van het Reve tal van fragmenten uit Schmidts oeuvre aan die hij als onweerstaanbaar bestempelt, van een scène uit de musical De dader heeft het gedaan (1983) tot het beroemde lied ‘Ik ben Ali Cyaankali’ uit het hoorspel De familie Doorsnee (1952-1958). Wat deze pennenvruchten in hun genialiteit met elkaar bindt, is volgens Van het Reve het feit dat Schmidt niet bang is om de clou onuitgesproken te laten: ‘als je tekst goed genoeg is, vallen sommige andere dingen vanzelf op hun plaats’. 

 

‘Bij herlezing dacht ik opnieuw: wat heerlijk dat ik niet de enige ben die Jezus Christus een klier vindt’ 

 

Fanmail aan Annie M.G. Schmidt: ‘Kunt u geen nieuw verhaal maken of is dat moeilijk?’

Lees ook

Andersom is Schmidt net zo goed fan van Van het Reve. Als hij in 1981 de P.C. Hooft-prijs in ontvangst neemt voor zijn beschouwend proza, is Schmidt een van de juryleden – een feit waarop ze hem tijdens het Beeldspraak-interview nog even gekscherend wijst (‘Eigenlijk heb je die prijs ook een beetje aan mij te danken’).  

 

In de briefjes die Schmidt schreef aan Van het Reve – en vaak ook aan zijn vrouw Jozina – spreekt ze geregeld haar bewondering uit voor zijn werk. In de zomer van 1987 leest ze zijn zojuist verschenen De ongelofelijke slechtheid van het opperwezen. ‘Ik geniet er zó van dat ik alleen maar even hallo en dank je wil zeggen. (...) Bij herlezing (…) dacht ik opnieuw: wat heerlijk dat ik niet de enige ben die Jezus Christus een klier vindt.’ 

Schmidt aan het echtpaar Van het Reve, 26 mei 1987

 

Christus blijkt een terugkerende figuur in hun correspondentie. In een bijzonder geestig briefje van 17 februari 1995, enkele maanden voor haar overlijden, schrijft Schmidt, haar handschrift wat bibberig: ‘Het interview in de Volkskrant vond ik heel prachtig en heel helder. Als troost meld ik je dat ik een hele week niet op de naam Jezus Christus kon komen, maar dement ben ik niet.’  

 

Ze verwijst hiermee naar een gesprek met Jan Tromp, dat op 11 maart van dat jaar in de krant verschijnt, waarin de 73-jarige Van het Reve openhartig vertelt over zijn toenemende vergeetachtigheid. Enkele weken eerder stond hij in een column in Het Parool al bij die ontwikkeling stil: ‘Mijn eigen dementia senilis schrijdt gestaag voort. Hele stukken geheugen verdwijnen in het niet. Die stukken zijn zo groot dat ik haast niet meer in staat ben tot deelneming aan wat mijn vader noemde “een algemeen Europees gesprek”, want midden in een zin moet ik opeens ophouden omdat de naam “Rembrandt” me niet te binnen wil schieten.’ 

 

Van het Reve lijdt op dat moment al tien jaar aan parkinson, een ziekte die hem droevig genoeg verhindert te schrijven. Ook lezingen geeft hij niet meer, en zelfs gesprekken beginnen ingewikkeld te worden, waardoor hij nauwelijks nog buiten de deur komt. ‘Het gebeurt me steeds vaker dat ik ineens dichtklap, dat ik niet meer weet waar ik gebleven ben in mijn betoog. Vreemde talen zijn veel moeilijker geworden.’ 

 

Schmidt aan Van het Reve, 27 februari 1995

 

‘Allang had ik iets van me willen laten horen, maar ik ben zo oud, wankel, blind en kotsmisselijk van teveel aandacht dat ik er niet toe kom’

 

Ondanks de doodswens die Van het Reve in het gesprek uit, zou hij nog een paar jaar blijven leven: de ziekte van Parkinson wordt hem op 77-jarige leeftijd uiteindelijk fataal. Enkele jaren eerder, op 21 mei 1995, overlijdt Schmidt. Ook zij heeft dan al flink wat kwakkelende jaren achter de rug. Al op 2 juli 1991 schrijft ze verontschuldigend: ‘Allang had ik iets van me willen laten horen, maar ik ben zo oud, wankel, blind en kotsmisselijk van teveel aandacht dat ik er niet toe kom.’ Schmidt zal de ochtend na haar 84ste verjaardag in haar slaapkamer worden gevonden, met naast haar bed een wijnfles en potjes met pillen. 

 

Ook de handschriften van beide auteurs verraden iets van hun ouderdom. Schmidts letters worden steeds kinderlijker, als van iemand die net leert schrijven. Ook Van het Reve is zich bewust van de teruglopende leesbaarheid van zijn schrijven: op een brief van de auteur aan uitgeverij Joh. Enschedé, daterend van 13 oktober 1986, krabbelde hij een nauwelijks transcribeerbaar bericht aan Schmidt, waarin hij haar het beste voor het nieuwe jaar wenst, met de toevoeging: ‘als je dit niet ontcijferen kunt, kom ik het wel eens voorlezen’. 

 

Van de brieven tussen de twee zijn vooral de berichten van Schmidt bewaard gebleven. Die geven blijk van een liefdevolle band, waarin ze elkaar geregeld met onderkoelde humor een hart onder de riem steken – ook als het gaat om wat je allemaal als schrijver op leeftijd moet verdragen. Hopelijk vonden ze troost bij elkaar in hun verouderingsproces, waarbij het hoofd en de hand langzaam maar zeker steeds minder goed tot schrijven in staat zijn. 

 

Van het Reve aan Schidt, vermoedelijk 1986, en Schmidt aan echtpaar Van het Reve, 2 juli 1991