Een brandende kwestie

Het probleem van de roman is dat het genre gevangen zit in een westerse traditie die een tragisch einde voorschrijft, constateerde de Curaçaose schrijver Frank Martinus Arion tijdens een lezing in 1986. Waarom is dat zo problematisch?

 

‘Dubbelspel is een zwart meesterwerk van een zwarte kunstenaar’

Lees ook

In een lezing met de titel ‘Hoe zal het aflopen?’ in de serie ‘De Brandende Kwesties’ (1986), stelt de Curaçaose schrijver Frank Martinus Arion (1936-2015) zijn diagnose van de roman als kunstvorm.

 

De roman, constateert hij koeltjes, is ronduit oud – of we nu als vertrekpunt Cervantes nemen of de Grieken – en misschien alleen al daarom aan vernieuwing toe. Daarnaast is er het probleem ‘van talrijke andere, zowel oude als nieuwe vormen van vermaak die mogelijk graag volledig de plaats van de roman zouden willen innemen’. Arion noemt film en video, maar had hij in 2019 gesproken dan waren het ongetwijfeld Netflix en social media geweest: iedere tijd zijn eigen afleidingen, vanuit het perspectief van de roman. 

 

Er was meer. Niet in de laatste plaats de ‘openlijke wanhoop van een groot deel van de Europese beoefenaars van de roman zelf’, omdat de serieuze roman in aanzien (en verkoopcijfers) daalde, terwijl de populaire roman steeds geliefder raakte. En ook het chronische tijdgebrek van de moderne, met boeken overladen lezer. Om nog maar te zwijgen van de halfbakken recensies, geschreven door recensenten die eigenlijk helemaal geen zin hadden in je werk… Je vraagt je af hoe die roman het allemaal heeft overleefd.

 

Net als ik begin te twijfelen of ik echt nog een twintigtal pagina’s wil lezen over de misère van de serieuze roman, komt er een wending. De schrijver verhoogt de inzet. 

 

Alle romans, stelt Arion, lijken op elkaar. Zoveel ‘dat in feite het lezen van een roman een routineuze, ceremoniële handeling is’. Romans zijn in essentie tragisch: ‘een selectie van gebeurtenissen, die de schrijver met goddelijke willekeur maakt, zonder zich te bekommeren om de grote gapingen in de opeenvolging in tijd’. Althans, in de westerse traditie. Dat laatste blijkt essentieel. 

 

 

Frank Martinus Arion op de Buchmesse in Frankfurt. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Het fundamentele probleem van de roman is dat hij in die traditie gevangenzit, verstrikt is geraakt in de westerse notie van wat een roman moet zijn of in zich moet hebben: in het bijzonder, een tragische afloop. Maar, vraagt de Curaçaose auteur zich af, is een dergelijke afloop wel noodzakelijk? En waarom is die gevangenschap eigenlijk zo problematisch?

 

Met de eerste vraag is hij snel klaar. Het antwoord luidt ontkennend. In de Amerikaanse (serieuze) literatuur bestaan diverse voorbeelden die niet aan de regel gehoorzamen: Herzog van Saul Bellow bijvoorbeeld. ‘Of neem de romans van Kozinsky, die niet anders dan de inventiviteit van het individu tegenover de hem vreemde en belagende maatschappij uitbeelden’. De tragische afloop kenmerkt dan ook vooral de Europese literatuur. ‘Indien het Griekse drama, met zijn dominerende tragische visie, de determinerende inspiratiebron voor de Europese roman moet blijven, kan van werkelijke vernieuwing van de roman geen sprake zijn’; die blijft dan altijd die tragiek – het sombere einde – met zich meetorsen. 

 

Maar, stelt Arion, als de roman het leven imiteert (of suggereert), is er geen enkele reden om daarin niet ook het besef of de waarheid toe te laten dat dat leven weliswaar vaak maar niet altijd en niet noodzakelijk tragisch is. Het kan mooi zijn, prachtig zelfs; je als schrijver desondanks te onderwerpen aan de ketenen van de tragiek lijkt neer te komen op een soort cynisme. Een verkozen tragiek, op zijn minst. 

 

 

 

Het gevaar daarvan – nu pas legt hij zijn kaarten op tafel – is ‘dat het als menige andere Europese kulturele waarden, overgedragen wordt op de romanschrijver uit de derde wereld’. Aan het daarmee verbonden sociaal-maatschappelijk negativisme bestond daar volgens Arion echter totaal geen behoefte, laat staan aan een ‘deernis (...) voor de vernederden en vertrapten van wie het lot inderdaad vaak niet te verbeteren lijkt’.

 

De niet-tragische plot daarentegen wortelt in ‘een maatschappijvisie, die zo ze toegeeft dat de hemel op aarde niet bestaat, toch ook de mogelijkheid blijft zien om de menselijke conditie te veranderen.’ De schrijver die een dergelijke plot durft vorm te geven – die dus de Europese literaire traditie durft los te laten – doet niet alleen een handreiking. Hij (of zij) biedt hoop. Dat, lijkt de boodschap, mag de schrijver zijn publiek nooit onthouden. Dát is de werkelijke brandende kwestie.

 

Voor de Europese auteurs, gevangen als ze zitten in de ceremonie van de roman, heeft hij een duidelijk advies: ‘zoek de ander (...), zoek de ander en de rest zal u vanzelf toegeworpen worden’.

 

Tijdloze woorden, uitgesproken in 1986.