‘Het betere schrijfwerk’ – Hans Sleutelaar (1935-2020)

Op 25 juni overleed Hans Sleutelaar (1935-2020). Het valt nog niet mee om hem te portretteren. Zijn archief staat in het teken van zijn redactionele dienstbaarheid, maar zelf blijft hij die zwijgende dichter op wie je geen vat krijgt.

 

Hans Sleutelaar was een man van weinig woorden, het stond de afgelopen week in vrijwel elke necrologie die aan hem werd gewijd. Het is ook waar: zijn bundels waren dun en weinig talrijk. En wanneer hij zijn gedichten herzag, werden ze onveranderlijk nog korter. Bovendien: zijn beroemdste gedicht bestaat uit één regel: ‘Wollt ihr die totale Poesie?’ 

 

Beknoptheid is een goede eigenschap voor een dichter van de Nieuwe Zakelijkheid, net als voor een redacteur: menig auteur wist hij in te tomen, om een betere verteller van hem of haar te maken. Maar het is een onhandige eigenschap wanneer er een avondvullend theaterprogramma gepland is. Het was op 10 juni 2015 tijdens Poetry International, en de pogingen om hem te interviewen verliepen moeizaam. Niet dat Sleutelaar onwillig was, helemaal niet, hij zat er heel vriendelijk bij, luisterde vol belangstelling naar de praatjes. Maar wanneer hem wat gevraagd werd, hield hij het kort. Sterker nog: hoe beter de vraag, des te korter het antwoord. Aan gebabbel deed hij niet, de essentie mocht overblijven, en als die al in de vraag zat, volstond als antwoord ‘inderdaad’. De avond in Rotterdam liep niet uit. 

 

De redactie van De Nieuwe Stijl: Een oeuvre als priemende blik

Lees ook

Het archief van Sleutelaar staat grotendeels in het teken van zijn redactionele dienstbaarheid. Dat begint met Gard Sivik, het half Antwerpse, half Rotterdamse (maar steeds méér Rotterdamse) tijdschrift dat aan het begin van de jaren zestig een flinke bijdrage leverde aan de literaire vernieuwing door de Zestigers, en tevens voorloper was van De Nieuwe Stijl. Mooi is de lijst van onderwerpen die voor augustus 1963 was bedacht, en waarvan slechts enkele stukken ook geschreven zouden worden. Aan de keuze voor de ‘publicisten’ is de veelzijdigheid die ze voorstonden goed te zien: van Robbe-Grillet tot Johnny Hoes, van Joost de[n] Draayer tot Jacques Gans: het moest kunnen in het tijdschrift dat de werkelijkheid in de kunst zo onbevooroordeeld mogelijk wilde laten zien.

 

Sleutelaar was niet alleen redacteur van een tijdschrift, maar ook van diverse auteurs. Het proza van Johnny van Doorn bracht hij tot een verstilde essentie terug, maar het bekendst is de samenwerking met Jan Cremer. Die heeft hij met meer dan raad en daad bijgestaan. Hij redigeerde om te beginnen het debuut, de ‘onverbiddelijke bestseller’, en ging naar New York om als een soort waakhond ervoor te zorgen dat Cremer ook de opvolger (Ik Jan Cremer. Tweede boek) tijdig zou voltooien. Sleutelaar herinnerde zich: ‘We hadden precies uitgerekend hoeveel bladzijden hij per dag moest doen. Als een bezetene heeft hij toen zitten typen. Op de speed; per etmaal sliep hij maar een paar uur. Ik stond als een hond bij de deur om te voorkomen dat hij hem zou smeren. In het vliegtuig naar Nederland zat ik als een gek punten en komma's in de tekst te zetten.’

 

Jan Cremer (links) en Hans Sleutelaar in New York. Collectie: Literatuurmuseum

 

De twee waren goed bevriend, maar de intensiteit van de samenwerking veroorzaakte op den duur wrijving; zo werden ze het maar moeizaam eens over hoe het ‘derde boek’ van Ik Jan Cremer moest worden, en het plan om een biografie over Cremer te schrijven, kwam nooit voorbij het stadium van een eerste opzet.

 

Sleutelaar werkte ook samen met Cornelis Bastiaan Vaandrager, met wie hij reclameteksten schreef, die hij soms ook gebruikte voor gedichten. Ze hadden een bureautje, dat een omineuze naam had gekregen: 

 

De samenwerking hield niet lang stand, omdat Vaandrager zich steeds meer uit het openbare leven terugtrok, en steeds vreemdere en ontoegankelijkere poëzie begon te schrijven. Sleutelaar bleef hem trouw en maakte van de maniakaal getikte velletjes nog twee Vaandrager-dichtbundels toen de dichter daar zelf niet meer toe in staat was: Metalon (1987) en Sampleton (1990, samen met Martin Bril). In die bundels stond natuurlijk nauwelijks een woord te veel. Hoe streng hij was is te zien aan de gedichten die werden afgekeurd: er ging een grote streep door het typoscript, zelfs al hadden er twee plusjes in de kantlijn gestaan.

 

Er zitten wel degelijk goeie gedichten tussen, en dat vond Sleutelaar ook, maar toen de definitieve Made in Rotterdam. Verzamelde gedichten (2008) werd samengesteld, besloot hij toch om van publicatie van dit materiaal af te zien, omdat ‘de dichter over deze selectie niet meer kon worden geraadpleegd’, zo meldden Bril en Sleutelaar in hun verantwoording, de rest werd 'gedeponeerd' bij het Literatuurmuseum.

 

Een van de meest geruchtmakende boeken die Sleutelaar heeft gemaakt, is wel De SS’ers (1967), en ook dat kwam tot stand in een samenwerking; in dit geval met Armando, die de fascinatie voor de oorlog met Sleutelaar deelde. Waar Armando als kind werd geconfronteerd met Kamp Amersfoort, groeide Sleutelaar op in Rotterdam – en beiden wilden een poging doen het kwaad te begrijpen. En net als de kunst in Gard Sivik, presenteerden ze het kwaad onbevooroordeeld en onbewerkt, in de vorm van lange interviews waarin enkele Nederlandse SS’ers over hun leven vertelden. Het was Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij die de noodzaak van het ‘vreselijke’ boek inzag.

 

Hans Sleutelaar door Hans Verhagen

Bekijk het portret in de Schrijversgalerij

Ook hier is te zien dat Sleutelaar geen woord te veel nodig had om het boek op de achterflap aan te kondigen en te beschrijven: hij schrapt meer dan hij erbij zet.

 

Het is een merkwaardige ervaring om door de papieren van Sleutelaar te bladeren, en het valt niet mee hem te portretteren – wie zit daar nou eigenlijk? Een vriendelijke, stille, intelligente man die zo nu en dan ‘ja’ knikt, ‘inderdaad’ zegt, die veel doorstreept, bij uitstek de man die zorgt voor ‘het betere schrijfwerk’. Maar hij blijft die zwijgende dichter op wie je geen vat krijgt. Die na bijna vijftig jaar dichterschap van zijn eigen productie nog geen twee gedichten per jaar goedkeurt voor opname in een bundel.

 

In de tijd dat ik me met het werk van de Zestigers heb beziggehouden, viel me vooral op hoe goed Sleutelaar was in openingspraatjes van kunsttentoonstellingen, inleidingen, pamfletten en dergelijke, hoeveel hij vertelde terwijl de gasten op de drank stonden te wachten. Ooit had hij het plan opgevat om een boek te schrijven over de maatschappelijke rol van poëzie. Het kwam er niet van – logisch voor iemand die liever schrapt dan schrijft – maar het had een heel goed boek kunnen worden, denk ik. Sleutelaar deed het liever terloops, en verstopte zijn inzichten in praatjes en korte stukjes.

 

Schrappen: Hoofd 1 en Hoofd 2. Collectie: Literatuurmuseum

 

Bovenstaande aantekeningen komen uit 1986, en ze zijn waarschijnlijk gemaakt voor het boek dat er uiteindelijk wél kwam: De Nieuwe Stijl 1959-1966 (1989), een prachtig overzicht met interviews, essays en een bloemlezing teksten en gedichten die midden jaren zestig in Gard Sivik en De Nieuwe Stijl stonden. Het werd gemaakt door Sleutelaar, in samenwerking met het Literatuurmuseum. Sleutelaar bemoeide zich overal mee: de literatuurgeschiedenis ging hem aan het hart.