Opdat het niet vergeten wordt

G.L. Durlacher overleefde als kind van Joodse ouders verschillende concentratiekampen. Hij vond het moeilijk te spreken over zijn afschuwelijke ervaringen, maar hij gaf ze een plaats in zijn boeken. Thomas Heerma van Voss belicht dit bijzondere ‘overlevingsmiddel’.

Toen hij in 1994 de AKO Literatuurprijs ontving voor zijn verhalenbundel Quarantaine, sprak de 66-jarige Gerhard Durlacher een van de ontroerendste dankwoorden uit die ik ken. Hij zei:

 

‘In de beslotenheid van mijn werkkamer kan ik over de catastrofe die meer dan vijftig jaar geleden over ons gekomen is, schrijven. Het spreken daarover is moeilijk en wordt moeilijker met het ouder worden.’

 

Een ander citaat:

 

‘U zult begrijpen dat ik over dit thema niet graag in een televisie-uitzending wil discussiëren. Kijkers over het hele land, waarbij ook mensen zijn die dit onderwerp niet kunnen verdragen, wil ik niet confronteren met mijn eigen bevangenheid.’

 

De kracht van die zinnen schuilt in de eenvoud, de feitelijkheid, gecombineerd met de ernst van de mededelingen. Precies zoals in zijn fictie, kortom. 

 

Durlacher (1928-1996) heeft op latere leeftijd een klein en bijzonder indrukwekkend oeuvre geschreven. Zijn debuutnovelle Strepen aan de hemel verscheen pas toen hij er al een loopbaan als universitair sociologiedocent op had zitten, in 1985 – eerder lukte het hem simpelweg niet. Hij moest iets verwerken wat niet te verwerken viel, hij droeg een ballast met zich mee waar in zekere zin niemand tegen bestand is. Of, zoals hijzelf in zijn AKO-dankwoord stelt:

 

‘Veertig jaar heb ik mijn verleden in het Inferno trachten te bedekken. Tevergeefs.’

 

 

Durlachers dankwoord bij inontvangstneming van de AKO Literatuurprijs 1994 tijdens het tv-programma van Sonja Barend. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De brief van Abel J. Herzberg: een waardige vraag om hulp voor de bevrijde Joden

Lees ook

Dat Inferno was een aaneenschakeling van gruwelijkheden: toen Durlacher negen was, ontvluchtten zijn ouders (beiden joods) en hij Duitsland in de hoop te ontkomen aan nazi-gruwelen. Die hoop bleek ijdel. Vijf jaar nadat de familie Durlacher zich in Rotterdam had gevestigd, werden ze op transport gezet. Ze belandden in kamp Westerbork, daarna Theresienstadt, daarna Auschwitz. Durlachers beide ouders kwamen in een concentratiekamp om het leven.

 

Hoe kan iemand die opgroeit met een dergelijke puberteit ooit nog een volwaardig, enigszins normaal bestaan opbouwen, hoe moet hij zich verhouden tot zijn verleden? Daar gaat, kort gezegd, het werk van Durlacher over. Steeds opnieuw, in steeds andere gedaantes. Hij schreef niet alleen verhalen over de oorlog zelf, maar ook over de erfenis ervan. Een van de mooiste zinnen uit Quarantaine, uit het verhaal ‘Na 1945’: ‘Hij had zich meer van de bevrijding voorgesteld, net als ik.’

 

Wederom: feitelijk, geen poëtische of ingewikkelde zinnen, en juist die feitelijkheid maakt het zo duidelijk. Alsof de taal zegt: dit is wat er overblijft wanneer je alle opsmuk weghaalt, wanneer je een mens ontdoet van de franjes en versieringen. Zelfs de periode na de verschrikking valt tegen – niet omdat de vertellers in Quarantaine klagerig zijn of chronisch somber, nee, ze hebben alleen iets meegemaakt waardoor verder alles gekleurd zal blijven, voorgoed anders.

 

 

‘Ik voel dat ik niet mag vergeten, dat die geschiedenis niet in het niets mag verzinken’

 

 

Over het omgaan met die erfenis draait ook Durlachers essay Geheugen zwijg, met passages die stuk voor stuk het citeren waard zijn. Bijvoorbeeld, verwijzend naar Nabokovs autobiografische Speak, memory: ‘Liefst zou ik soms een omgekeerd bevel aan mijn eigen cellen willen toeschreeuwen: GEHEUGEN ZWIJG.’ Iets verderop in het essay gebruikt hij de woorden ‘traumatisch’, ‘racisme’, ‘discriminatie’– het lijkt of hij zijn voornaamste thema’s samenvat.

 

 

Als ik [mijn geheugen] nodig heb en probeer het op te roepen, laat het wel eens verstek gaan en verbergt zich. Een psycholoog noemt dat dan verdringing, maar ik denk dat zelfbescherming een beter woord is. (...) De dingen die van 1943 tot 1945 om mij heen en met mij gebeurden hebben zich als vurige lijnen in mijn geheugen geëtst. (...) Daar komt bij dat ik voel dat ik niet mag vergeten, dat die geschiedenis niet in het niets mag verzinken (...).

 

Typoscript van Durlachers essay Geheugen zwijg. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Literatuur was voor Gerhard Durlacher geen manier om aan die werkelijkheid te ontsnappen, zoals voor zo veel schrijvers – het was een middel om de werkelijkheid eindelijk een plaats te kunnen geven. Ermee te leren leven. Dat maakte zijn dankwoord in 1994 ook zo krachtig: zonder grote woorden te gebruiken onthult Durlacher daar hoe fundamenteel literatuur voor hem is. Het is geen tijdverdrijf, het is een overlevingsmiddel, in de eerste plaats voor zichzelf – maar tegelijkertijd ook juist voor anderen.

 

Opdat het niet vergeten wordt.

 

Twee jaar na de uitreiking van de AKO Literatuurprijs overleed Durlacher plotseling. Dit was wat er van hem overbleef. Deze woorden. Deze op papier gestelde herinneringen, zijn boeken, zijn verhalen, zijn essays. Zijn woorden. Zijn manier om het verleden niet uit te drijven, maar vast te leggen. Opdat voor anderen niet verdwijnt wat voor hemzelf nooit verdwijnen kon.