Nee, hij werkte nooit in een fabriek. Misschien zou er vandaag de dag dus wel over hem gezegd worden dat hij zich dan ook niet over dat werk kon uitlaten. Maar Jacob Jan Cremer (1827-1880), die opgroeide in een welgesteld Arnhems milieu en die behalve schrijver ook voordrachtskunstenaar en kunstschilder was, had een duidelijke missie. Er bestaan literaire teksten die bijna per ongeluk breeduit in de samenleving resoneren, die in eerste instantie vooral literair zijn bedoeld en waarbij engagement mooie bijvangst is, en er bestaan werken die heel duidelijk zijn geschreven met het voornemen om een maatschappelijk onderwerp te agenderen. Fabriekskinderen behoort tot de tweede categorie.
Cremer schreef de tekst, die 40 kleine pagina’s beslaat, in 1863 als voordracht over Leidse fabriekskinderen; deze waren regelmatig niet ouder dan tien jaar en maakten in de textielfabriek dagen van tussen de tien en vijftien uur. Zijn tekst was geen journalistieke, feitelijke beschrijving van deze situatie, het was een expliciete oproep om die te doorbreken. In zijn verhaal illustreert hij hoe vreselijk de arbeidsomstandigheden waren, hoe onmenselijk dit werk voor met name kinderen was (en is). De voordracht werd uitgegeven als novelle, waaruit hij door het hele land voorlas. De titel: Fabriekskinderen. Een bede, doch niet om geld.