Charlotte Mutsaers

Erotiek

Ik vind het troostrijk om onder het schrijven te bedenken dat mijn lezer in spe zich even goed kan bevinden in de frisse zeewind op een Oostendse boulevard als in de walm van de Amsterdamse grachtengordel. Dat Belgen in de regel beter koken en dus beter schilderen, beter schrijven, meer dansen en minder chicaneren dan hun Noorderburen, dat weet langzamerhand iedereen. Dat het Vlaams een regelrechte goudmijn voor de Nederlandse schrijver is en niet een of ander boertig aftreksel van wat met rood-wit-blauwe kapitalen het ABN wordt genoemd, het is het moment niet om daarover uit te weiden. Laat ik hiermee volstaan: de B in ABN mag dan voor beschaafd staan, ik voel me beter thuis onder mensen die mossels met frietjes eten dan onder liefhebbers van biefstuk met patat, ik vind het gezelliger in een kotje van rokkedonker dan in een huishouden van Jan Steen, en ik vind Pimpampoentje veel leuker klinken dan lieveheerbeestje.

Dankwoord Constantijn Huygens- Prijs

Kersebloed (anagram)

slok de beer
boks de leer
los de beker
bedelkoers
boedelkers
okselbreed
broekslede
leedbokser
bordesleek
koersbeeld
klerebodes
bloedkeers
de bereklos
de boskerel
de krolse eb
rek de bloes
keer de blos

Gelukkige varken

Elk van bei bezit een hark:
de tuinman en zijn vrouw.
Dat maakt precies twee harken.

Een bark vaart eenzaam op de zee.
Dan komt er een langszij.
Nu varen daar twee braken.

Noë timmert zich een ark
en Noach doet het na.
Zo heeft Nimrod twee arken.

Een vark vertreedt zich in de wei.
Een tweede vark voegt zich daarbij:
Gezellig voor die varken.

 

De uitkijktoren bevond zich in het midden van de zolder omdat het daar het donkerst was. Het was een ingenieuze constructie van krukjes, stoelen en een keukentrap, die plaats bood aan vijf kinderen. Eromheen waren oude lakens opgehangen zodat niemand in de gaten liep, afgezien dan van degeen die op de uitkijk stond. Maar die werd voor zijn verantwoordelijkheden zwaar beloond!

Wijdbeens stond ik op de hoge kruk met mijn broekje al uit. Onder mij schenen ze gretig met de zaklantaarn. Ze schenen en ze keken en ze voelden. En nu ik jarig was voelden ze extra goed. Ondertussen stortte de regen op het dak. Ik wiegde op het ritme heen en weer, deed mijn ogen dicht en vergat mijn taak. Na de lantaarn volgde een beurt met de afgedankte scheerkwast. ‘Sneller! Sneller!’gilde ik, want deze keer, zo leek het, was er iets feërieks op komst, bazuinstoten, engelengezang. Maar op hetzelfde moment vraagt op nog geen twee meter van me vandaan een honende stem waarom ik zo sta te schreeuwen. Een indringster! Onhoorbaar naderbij geslopen! Onder mij sist het: ‘Uilskuiken!’

Het is Bertie, het dienstmeisje, met een blad vol tompoezen en thee. ‘Smeerlappen!’ zegt ze en ze slaat meteen een kruis. Ondertussen wurmen drie paar handen mijn onderbroek weer omhoog zodat ik tenminste voor de dag kan komen. ‘Bertie,’ zeg ik, ‘íemand die jarig is kan nooit een smeerlap zijn.’ ‘Hoezo?’zegt Bertie. ‘Zijn de anderen dan ook jarig?’ ‘Nee,’zeg ik, ‘die hebben zich verstopt. Wij waren verstoppertje aan het spelen.’ ‘O,’zegt Bertie knorrig, ‘als het zo zit…’ Ze zet het blad met thee en taartjes op de  pingpongtafel en verdwijnt hoofdschuddend in het trapgat.

Zeepijn

KUIF

Kuif, ik trof  je
deze nacht
zonder hoofd
en zonder haar
slapend op je hoeven
in de slachtwei

Kuif, ik gruwde
van de slacht
en het cement
doorheen je vacht
zoals dat vloekte met
de kussenzachte Mei

Kuif, ik droeg je
door de nacht
zonder gewei
maar je geslacht
tegen mijn hart
leek slim te grijnzen

Kuif, wat wisten
wij nou af van
de bloedhoed
en het graf en hoe
die popelt om alles
te vergrijzen

Ach, wat maakt
het allemaal uit
nu het klokje liefde luidt
uit je hoofd, Kuif,
bloeit een Keukenhof
aan bewijzen

 

Aartsminnares, Rachel kan de man voor wie ze dat nooit heeft kunnen zijn nu bijna aanraken. Hij is haar voor. Zonder één blik op haar rokje en haar satijnen kousen veegt hij met zijn zwarte wanten zorgvuldig de sneeuw van haar jas en zegt: ‘Die dans ben je mooi ontsprongen.’

  ‘Welke dans?’ vraagt zij, ‘welke dans?’ 

  Maar nog altijd verafschuwt hij rechtstreekse vragen. 

  Hij zegt: ‘Moet je die eindeloze stoet PK’s nu weer eens zien en waar zijn ze naar op weg. Dat toert en toetert hier voor miljarden in het rond en de regering maar zaniken dat wij de buikriem moeten aanhalen. Maar kom, Rachel, we zijn toch geen paarden?’

  Zij zegt: ‘Dat is de vraag nog maar. Maar wat belangrijker is: je hebt mijn voor-en achternaam onthouden.’

  ‘Allicht,’ zegt hij, ‘nooit zo’n bespottelijke naam gezien. En ik, weet je nog hoe ík heet?’

  ‘Distelvink,’ zegt ze, ‘Douglas Distelvink.’

 ‘Uitstekend,’ zegt hij, ‘dan hebben we in ieder geval elkaars naam onthouden, het begin van alle wijsheid.

Rachels rokje

Ik had mijn gulp al van tevoren opengeritst en mikte op het levende urinoir. Mijn plas spoot eruit. Nee, dit was geen douche, dit was een lans, een thermische lans. De straal was hard  en glanzend en boorde zich naar binnen. Ik zeek haar helemaal onder. Ze beefde. Ze explodeerde. Ze gierde van genot.

Koetsier Herfst

Een circus voor de geest

Charlotte Mutsaers zou graag willen schrijven als een zwaluw: rondcirkelend, rakelings, steels. Ze zou willen kijken naar de wereld met een hondenblik. En ze zou graag kunnen rennen als een haas. Want waar een mens saai recht vooruit koerst, slaat een haas ‘haken’.

 

Welkom in de Charlottesque wereld waarin u haken kunt slaan in alle fascinaties van Charlotte Mutsaers.

 

Charlotte Mutsaers (2 november 1942) was de tweede dochter van Mies Lely (1916-1977) en Barend Mutsaers (1906-1980). Van vaderszijde stamt ze uit een eeuwenoud patriciërsgeslacht. Haar moeder was een telg uit de familie Lely. Haar overgrootvader bedacht het plan voor de Zuiderzeewerken.

Charlotte groeide op aan de Nieuwegracht in Utrecht. De vakanties bracht ze door in Wijk aan Zee of bij haar grootouders in Kapellen bij Antwerpen. Na de lagere school doorliep ze het Stedelijk Gymnasium dat in het eerste deel van Rachels rokje wordt beschreven. Ze was redacteur van de schoolkrant Apophoreta, net als haar eerste echtgenoot Ton Anbeek van der Meijden. In Amsterdam studeerde ze Nederlands en daarna aan de Rietveld Academie schilderen en vrije grafiek. Aan diezelfde opleiding was ze jarenlang als docente verbonden. In 1973 trouwde ze met de Neerlandicus Jan Fontijn. Met hem woont ze tegenwoordig afwisselend in Amsterdam en Oostende. De zomers brengen ze in Frankrijk door.

In de jaren zeventig en tachtig maakte ze voornamelijk beeldend werk: schilderijen, grafiek, boekomslagen, postzegels en covers van tijdschriften. Beroemd werden vooral haar reeksen schilderijen ‘Piëta’ en ‘La belle et la bête’. Geleidelijk aan verschoof het accent van beeldende kunst naar literatuur. In 1988 verscheen de roman De markiezin en in 1990 de bundel Kersebloed. Ze gaf in dat boek, maar ook in Paardejam en Zeepijn aan het begrip ‘essay’ eem heel persoonlijke en dartele inhoud. Een groot publiek bereikte ze met haar romans Rachels rokje (1994) en Koetsier Herfst (2008).

In 2010 kreeg ze de P.C. Hooft-prijs voor verhalend proza: ‘Het werk van Charlotte Mutsaers is een feest voor lezers die hun geest willen laten waaien.’ Momenteel werkt ze aan een nieuw boek, ‘een tussenvorm van roman en beschouwing’ die zal verschijnen bij de nieuwe uitgeverij Das Mag.

Het werk van Charlotte Mutsaers

1 Het circus van de geest

2 Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw

3 Paardejam

4 De markiezin

5 Rachels rokje

6 Zeepijn

7 Hazepeper

8 Hanegeschrei

9 Bont

10 Kersebloed

11 Rachels rokje

12 Dooier op drift

13 Koetsier herfst

14 Pedante pendules en andere wekkers

15 Sodom revisited