Charlotte Mutsaers
Romans
Er zijn feiten en er zijn ervaringsfeiten. Dit boek bestaat uit ervaringsfeiten. Het is een roman. Er wordt vaak geklaagd over de ongeloofwaardigheid van romans en daar kan ik inkomen, maar nu ik met deze roman mijn leven op de voet gevolgd heb, kan ik met de hand op mijn hart verzekeren dat niets zo ongeloofwaardig is als het leven.
Koetsier Herfst
Er is slechts één ding dat telt: het schrijven.
Daarom is het opdelen van een boek in plot en rest, verhaal en beschrijving, niet alleen een aanranding van dat betreffende boek, maar van de literatuur in haar geheel. En hetzelfde geldt voor de schilderkunst: een schilderij is niet de som van de voorstelling plus betekenisloze partijen, vorm en rest-vorm laten zich niet splitsen.
Een schrijver schrijft.
Een schilder schildert.
Paardejam
Koetsier Herfst, o, vermoeide oude man,
neem mij maar mee naar de raadselachtige wegen.
Neem mij stiekem weg van de wereld en de mensen,
naar de goddelijke betovering en de stilte.
Richt je zweep van regen stralen op mijn rug.
Vlecht mijn heimwee vanuit de natte draden.
En de tranen, Koetsier Herfst, suis maar, ris maar
voort je liedjes, die nog op geen podium gezongen zijn.
Maak je een borduurwerk van het patroon van de nacht,
ver van lawaai, aan de onzichtbare kust.
Koetsier Herfst, leid je koets maar niet af,
neem me mee, voer me dronken met je regen.
Alleen in het hele heelal.
Koetsier Herfst
Stel u voor: een paard dat al zijn leven lang op schoot wil. Overal om zich heen katten, honden en zelfs baby’s ziet voor wie dat de gewoonste zaak van de wereld lijkt. Gaandeweg tot het besef komt dat het zijn eigen aangeboren grootheid is die de vervulling van deze diepste wens in de weg staat. Daardoor een zekere terughoudendheid in de sociale omgang ontwikkelt. Er al gauw achter komt dat zijn kansen alleen maar verkleint. Zijn moeë hoofd laat zakken. En het dan plotseling, van de ene dag op de andere, vertikt om nog langer slaaf te zijn van zijn eigen grandeur, die het tenslotte ook niet helpen kan, en bezeten zijn maatregelen treft.
(..)
Nu heeft iemand die in zijn rijbroek op de grond zit, wijdbeens nog wel, niet erg veel schoot. Dat geeft niet, wie er al jaren van droomt die schoot te veroveren zal ook met een klein stukje in de zevende hemel zijn. Blijft het feit dat geen enkele schoot, laat staan een klein stukje, toereikend is voor het paardelijf. Maar dat wisten wij al, laat het rusten.
(..)
Eindelijk legt het paard zijn loodzware hoofd dan op de geadoreerde schoot, voelt de sterke armen, de strelende handen, zucht en denkt: Wat doet het er ook toe dat ik een paard ben en dat het slechts mijn hoofd is dat op schoot kan zitten. Want mijn hoofd, dat ben ik zelf. Daarin heeft die schoot tenslotte vorm gekregen. Laat nu de slagers maar komen, mij kan het niet meer schelen om dood te gaan.
Rachels rokje