Het manuscript van Tsjip bestaat niet meer
‘Achter de Schermen’ valt dus eerder te lezen als een literaire afrekening met de Forum- generatie dan als een neutrale ‘dissertatie over stijlleer’, zoals Elsschot zijn tekst later omschreef. Ook is het – voorzover we kunnen nagaan – geen betrouwbare ‘ontleding’ van zijn eigen schrijfproces, zoals hij altijd heeft willen doen geloven.
Het bewijs hiervoor is overigens nog niet zo gemakkelijk te leveren, want de enige bron die uitsluitsel kan geven ontbreekt: het handschrift van de ‘Opdracht’. Heeft Elsschot het, evenals het manuscript van Tsjip, in stukken gescheurd toen hij de ‘Opdracht’ had voltooid en overgetypt? Of heeft hij zich er pas een jaar later van ontdaan toen hij ‘Achter de Schermen’ had geschreven?
Als dat zo is, dan heeft hij doelbewust willen voorkomen dat iemand de beschrijving van de feiten (‘Achter de Schermen’) naast het bewijs (het manuscript van de ‘Opdracht’) zou kunnen leggen. Aan de andere kant: waarom heeft Elsschot dan niet ook andere sporen uitgewist? Van ‘Achter de Schermen’ heeft hij nota bene zelf het kladhandschrift aan het pas opgerichte Museum der Vlaamsche Letterkunde (thans: het Letterenhuis in Antwerpen) gestuurd, op 19 december 1934.
‘Ik kom thuis van een reis’
Dit handschrift blijkt meer prijs te geven dan de maskerende auteur zou hebben gewild. Al vanaf de eerste pagina valt op hoeveel Elsschot heeft geschrapt om tot een eerste versie te komen. En dat is vreemd, want als hij het originele manuscript van de ‘Opdracht’ nog bezat, dan hoefde hij de tekst toch maar over te schrijven?
De openingszin van de ‘Opdracht’ ziet er bijvoorbeeld in het manuscript van ‘Achter de Schermen’ als volgt uit:
‘Ik kom thuis van de een reis en allen hebben weer gedaan alsof ik en vind alles voor mij gereed staan. Vrouw en kinderen hebben mij gedaan alsof ik niet weg was geweest. Alles stond gereed tegen dat ik binnen zou komen. Zij hebben mij welkom geheeten en mijn vrouw heeft mij mijn souper opgediend’. Punt.
De vele doorhalingen lijken erop te wijzen dat Elsschot het schrijfproces achteraf heeft gereconstrueerd. Eerst stond er: ‘Ik kom thuis van de reis.’ Elsschot schreef dus aanvankelijk de uiteindelijke versie van de eerste zin. Die veranderde hij met terugwerkende kracht in een ‘eerdere’ versie door het bepaalde lidwoord te schrappen en te vervangen door ‘een’ (‘Ik kom thuis van een reis’) om vervolgens te kunnen uitleggen waarom hij uiteindelijk voor ‘de’ koos.
‘Dat mormel van een kleinkind’
Dezelfde achterwaartse reconstructie blijkt ook uit het eerste typoscript van de ‘Opdracht’. Het betreft weliswaar een voltooide versie – het is de tekst zoals Elsschot die in de loop van mei 1933 aan Jan Greshoff heeft gestuurd –, maar toch bevat ze een paar interessante varianten. Bijvoorbeeld in de beschrijving van de intrede van de kleinzoon:
Tot ik op dien heilloozen dag dat mormel van een kleinkind in huis gewaar werd,
met zijn gekraai en zijn bloote billen.
In ‘Achter de Schermen’ wil Elsschot ons doen geloven dat hij eerst ‘heerlijke dag’ in plaats van ‘heilloozen dag’ had geschreven, dat hij pas naderhand op ‘dat mormel van een kleinkind’ is gekomen, en dat hij die kleinzoon – om ook nog iets te zien te geven – pas in laatste instantie van een stel blote billen heeft voorzien.
Voor het geval de typoscriptversie dit nog niet voldoende mocht tegenspreken, volgt hier de eerste versie van de passage volgens het handschrift van ‘Achter de Schermen’, met speciale aandacht voor de wederom veelzeggende doorhalingen:
[T]ot ik op een hei heerlijken dag dat mormel die schat van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan mijn hun dwingelandij een eind heeft gemaakt.
In het kladhandschrift van ‘Achter de Schermen’ is te zien dat Elsschot op nog andere manieren een literair spel met zijn goedgelovige lezerspubliek speelt.
Opvallend is bijvoorbeeld dat de tekst in eerste instantie geheel is geschreven vanuit het perspectief van een auteur die zich bekommert om het effect van zijn ‘boek’ op ‘de lezer’. Pas in tweede instantie verplaatst Elsschot zijn schrijverstafel naar het toneel, compleet met een ‘scène’, een ‘regisseur’ en ‘het publiek’.
In een volgende versie werkt hij deze theatervoorstelling verder uit. De ‘regisseur’ krijgt daarbij een prominente dubbelrol toebedeeld, als iemand aan wie advies gevraagd kan worden (‘Zou ik niet liever vragend vertellen, regisseur?’) maar ook als iemand die zich hinderlijk met ‘het stuk’ bemoeit (‘Nu vindt die regisseur weer…’).
Wanneer ‘dat mormel van een kleinzoon’ ten tonele verschijnt en daarmee de handeling in gang zet, is het uitgerekend ook de regisseur die zich afvraagt hoe dat kind hem dat ‘gelapt’ kan hebben. Juist op dat moment snoert de ik-figuur hem de mond: ‘Eenvoudig genoeg, regisseur, want terwijl ik schrijf hoor ik zijn gekraai onder de tafel.’
De gemaskerde schrijver
Deze ik-figuur ten slotte blijft de meest raadselachtige figuur op het toneel. De lagen schmink worden dikker en dikker om zijn identiteit te verbergen. In het manuscript wordt hij afwisselend aangesproken als ‘Laarmans’, ‘Elsschot’, ‘vader’ of ‘man’ en lijkt hij personage, schrijver en burgerman inéén.
In de gepubliceerde versie is de naamsverwarring verdwenen, maar niet de verwarrende rolverdeling. Voortdurend wordt ‘het publiek’ op het verkeerde been gezet: ‘Net of ik verdwaasd op het toneel verschijn, de hand aan het hoofd, als een Hamletje.’ De ‘ik’ vertoont zich echter niet alleen ‘als een Hamletje’ maar ook als een bedreven Shakespeare.
Daarmee trekt Elsschot een scherm op dat grote delen aan het zicht onttrekt (‘een scherm dat voor de waarheid staat’, zoals het in het manuscript luidt), maar duidelijk is wel: achter het stilistische masker van de schrijver gaat óók de grijns van de satiricus schuil.