ANTON DE KOM
Van vergeten verzetsstrijder tot held in een jeugdboek
Anton de Kom was een van de veelzijdigste schrijvers van de Surinaamse literatuur. Als schrijver van romans, historische boeken, essays, autobiografische verhalen, kinderboeken en gedichten kan hij gelden als een van de grootste namen van de Nederlandstalige Surinaamse literatuur.
Zo had een beschouwing over Anton de Kom (1898-1945) moeten beginnen. Als hij niet in 1945 nabij een Duits concentratiekamp om het leven was gekomen, was dat misschien wel zo geweest. Maar het liep anders, en nu is hij de auteur van één boek. Een belangrijk en baanbrekend boek, maar de archieven laten zien dat hij tot veel meer in staat was en dat hij nooit de kans heeft gekregen dat te laten zien: een kinderboek werd afgewezen, een script niet verfilmd.
Dat baanbrekende boek was Wij slaven van Suriname. De vroegste motivatie voor dit boek was educatief. Suriname was een deel van Nederland en dus was het onderwijs Nederlands. Een Surinaamse geschiedenis kwam op het curriculum niet voor:
Wanneer wij […] op school les in de Vaderlandse Geschiedenis kregen, dan was dat natuurlijk de geschiedenis der blanke krijgslieden. Voor de klas stonden de eerwaarde Tilburgse broeders en zij onderwezen ons in de heldendaden van Piet Hein en van De Ruiter, Tromp en de Evertsen en Banckert. […] Wij, die de namen van de opstandelingen Bonni, Baron en Joli Coeur tevergeefs in onze geschiedenisboekjes zochten, beijverden ons om vlug en nauwgezet voor het examen de namen en jaartallen op te dreunen der Nederlandse gouverneurs, onder wier bewind men onze vaders als slaven ingevoerd heeft.
De Kom deed onderzoek in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, op zoek naar de namen die in de geschiedenisboeken ontbraken, en combineerde dat met het verhaal van zijn eigen familie.
Zijn grootouders waren tot slaaf gemaakten. Hijzelf groeide weliswaar in vrijheid op, maar nog steeds onderhevig aan de koloniale hiërarchie. De Kom maakte de middelbare school af, ging twee jaar in dienst bij het 2e regiment Huzaren in Den Haag, en daarna aan het werk bij een kantoor als vertegenwoordiger in koffie. En hij was een goede ook – zoals deze lovende brief van de firma Reuser & Smulders laat zien: in de eerste helft van 1928 was hij meerdere keren medewerker van de maand.
Na een paar jaar vertrok hij naar Nederland. Daar kwam hij in een links milieu terecht; de communisten waren de enigen die zich antikoloniaal betuigden. Hij ontmoette er Nel Borsboom, met wie hij trouwde, en schreef voor diverse linkse tijdschriften. Er zijn weinig brieven en documenten uit deze periode.
Eind 1932 ging hij terug naar Suriname – om zijn zieke moeder op te zoeken, maar ook om iets voor zijn geboorteland te betekenen. En toen bleek dat het plaatselijk bestuur zijn aankomst met vrees tegemoetzag: hij was nog geen maand in Paramaribo of hij werd gearresteerd, en dat veroorzaakte onrust.
De politie hield zich niet in en ging over tot grof geweld. De Kom citeert in Wij slaven van Suriname een ooggetuige, die had gezien ‘hoe de inspecteur Kleinhout op de hoek van de Heerenstraat en Watermolenstraat een man die niet gauw genoeg volgens hem liep, met zijn sabel zoo geslagen heeft, dat de man niet verder kon gaan. Daarna werd hij verder afgerost door een agent met zijn gummistok.’
Het Nederlands gezag in Suriname zag De Kom als een risico voor de gevestigde orde en hij werd het land uitgezet. In 1933 neemt hij de boot naar Nederland.
Debuut
In Den Haag gaat hij op een andere manier verder met zijn pogingen om invloed uit te oefenen op de politiek. Hij wordt redacteur van Links Richten, het tijdschrift van het gelijknamige arbeiders-schrijverscollectief, en werkt aan zijn debuut: Wij slaven van Suriname. Dankzij mederedactielid Jef Last vindt hij een uitgeverij, het splinternieuwe Contact dat opgericht was met het doel antifascistische boeken uit te geven.
En daar ontpopt de activist en strijder zich tot een schrijver met oog voor detail, zozeer zelfs dat het de uitgeverij op de zenuwen werkt. Tot op het laatst poetst en schaaft De Kom aan zijn tekst, zodat de verschijning wat later is dan aanvankelijk gepland. Wanneer De Kom laat weten dat hij op de drukproef zit te wachten, reageert de uitgeverij gebeten: ‘Het zou inderdaad beter geweest zijn, indien Uw boek eerder had kunnen verschijnen. Maar aan wie ligt deze vertraging?’ De tekst bevatte tot dan toe veel onnauwkeurigheden en ‘daar U niettegenstaande mijn uitdrukkelijke waarschuwing, telkens weer op de proeven tekstwijzigingen aanbrengt’ was vertraging onvermijdelijk.
De Kom doet waar uitgevers een hekel aan hebben: correctie op correctie suggereren. Bovendien laat De Kom zich interviewen nog voordat het boek in de winkel ligt en daar houden uitgevers ook niet van: ‘Intussen moet ik U er toch wel op wijzen, dat dergelijke interviews niet bevorderlijk zijn voor de verkoop.’
De Kom doet dat niet om vervelend te zijn. Hij weet dat hij iets belangrijks in handen heeft en zoekt aanspraak en internationale aansluiting. Hij hoopt die te vinden met Curaçao en volgt met grote belangstelling de ontwikkelingen in Indonesië.
Precies om die reden vindt E. du Perron het ook een belangrijk boek en hij vraagt aan verschillende mensen of ze het willen recenseren. Hij brengt het zelf ter sprake in een essay. Wij slaven van Suriname is ‘van bijzondere waarde’, omdat het de geschiedenis beschrijft vanuit het perspectief van de Zwarte inwoners, een invalshoek die hij miste bij zíjn geboorteland, Indonesië: ‘Ik zou oprecht blij zijn als een Javaan een dergelijk boek schreef over onze koloniale geschiedenis, gezien van Javaanse zijde.’ Tevens krijgt De Kom complimenten voor zijn stijl: ‘Het boek van de Kom heeft mij werkelijk getroffen: èn om het onderwerp èn om de rustige moed waarmee het wordt voorgedragen. Er is werkelijk een minimum van vulgair geschreeuw in dit boek, wat niet weinig bijdraagt tot de waarde ervan.’
Een andere linkse schrijver, Nico Rost, schrijft een positieve recensie voor Critisch Bulletin, en dan wordt duidelijk hoe gevoelig een aanklacht tegen slavernij ligt in Nederland. De redactie probeert de angel eruit te halen: ‘Daar dit artikel, evenals het behandelde boek het karakter van een requisitoir draagt, waarbij de andere partij niet gehoord wordt, moet de redactie de voorstelling der feiten voor rekening van den schrijver laten.’ Revolutionair zijn, daarvoor nemen wij in elk geval niet de verantwoording.
Kortom: dit was een controversieel boek, en dat moest worden vertaald, meende De Kom. Du Perron gaf hem gelijk en hielp hem daarom met een brief aan André Gide, om zo een Franse uitgever geïnteresseerd te krijgen. Het lukt uiteindelijk niet.
Een Zwitserse uitgeverij heeft interesse, maar trekt zich terug, volgens Contact omdat men ‘de uitgave van Uw boek toch niet aandurft’. Een Noorse uitgever meldt zich, er zou een Amerikaanse uitgever geïnteresseerd zijn, in Haïti wordt een leesexemplaar opgevraagd, en de Verlagsgenossenschaft ausländischer Arbeiter in der UdSSR meldt zich ook. Maar alleen de laatstgenoemde zou daadwerkelijk een vertaling leveren. Aanvankelijk worden de namen van Jef Last en Nico Rost genoemd als mogelijke vertalers. Het is Augusta de Wit die het boek in het Duits vertaalt. Wir Sklaven von Surinam verschijnt in 1935 in Moskou en in 1936 in Zürich – voor zover valt na te gaan zonder tussenkomst van de uitgever of De Kom zelf.
Merkwaardig genoeg wil de uitgeverij het manuscript naar Frankrijk sturen, in plaats van een leesexemplaar. Dat zou zuinigheid kunnen zijn, want Contact reageerde steeds bitser en wantrouwender op verzoeken van De Kom om leesexemplaren naar buitenlandse uitgeverijen, schrijvers of journalisten te sturen en vraagt de auteur de hoge internationale portokosten zelf maar te betalen. Dan doet De Kom een vervelende ontdekking. In een brief van 21 december 1935 vraagt de uitgeverij dus of De Kom bereid is het manuscript op te sturen. Het woord ‘manuscript’ is blauw onderstreept, zeer waarschijnlijk door De Kom zelf (de uitgever ondertekende met zwarte pen).
Het manuscript is verdwenen, en zou nooit meer opduiken.
Brieven, gedichten, handschriften
Dat De Kom ondertussen ook met andere dingen bezig is, blijkt uit de overgeleverde documenten. Om te beginnen zijn er brieven. Niet alleen die waarin hij met de uitgever ruziet over correcties en vertalingen, maar ook aan bijvoorbeeld een ‘waarde makker’ – waarschijnlijk een bewonderende student – die hij een halfjaar na het verschijnen van zijn boek schreef en waarin hij glashelder iets uitlegt waar mensen nu nog steeds mee worstelen, namelijk hoe schadelijk stereotypische verbeeldingen kunnen zijn:
De manier hoe men kinderen op de scholen over de gekleurden onderwijst, is absoluut erop gericht, minderwaardig over de gekleurden te denken en te spreken. Herinner je je nog de boeken van Robinson Crusoe. ‘De neger kon een broek niet aantrekken.’ Daar begint het.
Je vindt het ook onder de boeken van Karl May, Cooper, waar de gekleurden, de Indianen voorgesteld worden als bloeddorstige wezens, die niets liever deden dan skalperen. Zoo worden wij dus aan blanke kinderen voorgesteld als woeste wilden. Van onze beschaving, kultuur enz weten jullie zoo bitter weinig.
Het sluit aan op wat hij in Wij slaven had geschreven: ‘Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken, dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen.’
Niet alleen in brieven bleek hoe belangrijk beeldvorming en onderwijs voor De Kom waren. De boeken waaraan hij werkte staan in het teken van de verspreiding van de Surinaamse cultuur. En hij schreef gedichten, waarvan er verschillende postuum zijn gepubliceerd. Het kale en effectieve gedicht ‘O, ik haat het alledaagse zwoegen’ over slavernij stond in Strijden ga ik, een boekje met gedichten van De Kom dat in 1969 (toen er van De Kom niets verkrijgbaar was) werd uitgegeven door de Stichting tot behoud en stimulatie van Surinaamse Kunst, Kultuur en Wetenschap.
O, ik haat het alledaagsche zwoegen
Balen rijst dragen
Koffie plukken
Voor drie centen.
Ach hoe haat ik het tergen
en plagen,
Vanaf zonsopgang
tot de zon ver wegzakt.
Maar wat kan ik anders doen.
Vervloek ik niet
Het spitten, ploegen
Altijd maar torsen,
Dagenlang koren dorschen
Slechts een karig hapje
werpen ze me toe.
Dacht ge, luiheid is van ons?
Ziet hoe bezweet de gezichten,
Druppels rollen
Voeten branden onder de steenen
Eelt en stroeve gewrichten
hebben wij.
En gij,
Wel verzorgd Uw teere handen
Wel gedaan
Uw gelaat.
Glimmende laarzen,
Lakensch pak
Met gevulde zak.
’s Avonds Bacchanale feesten.
Ach, hoeveel hooger zijn de beesten
Met hun nog lagere geesten.
Hij had ook een kinderboek in gedachten, met verhalen over de spin Anansi (Ba Anangsieh). Op het voorblad schreef hij: ‘Voor kinderen. Ba Anangsieh, verhaaltjes van de spin uit Suriname’, en bovenaan het eerste hoofdstuk: ‘Deze verhaaltjes zijn van mijn land. Ik ben in Suriname geboren. Het land van de eeuwige zonneschijn. A. de Kom.’
Van een roman waaraan De Kom werkte is maar de helft van het handschrift overgeleverd: ‘Om een hap rijst’. En dan is er ‘Tjiboe’, een autobiografisch verhaal, en een filmscript dat er een bewerking van is (en dat ook ‘Oost is Oost, West is West’ wordt genoemd).
Ook liggen er schriftjes van een kleine historische roman: ‘Ons bloed is rood’. Dit moest waarschijnlijk een toegankelijk vervolg worden op Wij slaven van Suriname, want het behandelt ‘het leven van onze helden BONNI, BARON en Jolic Coeur.’ En dat is precies wat De Kom miste aan het Nederlandse onderwijs dat hij had gehad: de geschiedenis van de helden van zijn eigen land.
Elk hoofdstuk heeft een motto-achtige tekst, zoals ‘Een heerschappij sinds eeuwig gevestigd, valt wel eens, bezwijkt tenslotte’ of ‘Achter ons ligt het land der slavernij, voor ons de blauwe zee met haar ruigte. Wild maar vrij. Water en aard – adem. Nergens een noodanker. Maar vrij bent ge. En als ge verdrinken moet dan sterft ge toch in vrijheid.’ Dit was de kant die het land op moest: eerst los van de slavernij, daarna bevrijd en onafhankelijk.
Hij zou dat woord overigens zelf niet gebruiken, tenminste, niet in het Nederlands. In 1934 schreef hij een artikel ‘Misery and Starvation in Surinam’, en hierin schrijft hij wel onomwonden, in communistisch gekleurd taalgebruik: ‘Workers, organise and fight against exploitation, unemployment and starvation! Close ranks in struggle for the emancipation of the colonial toilers! Demand the independence of Dutch Guiana!’
Begrijpelijk dat hij dat niet in het Nederlands aandurfde, in Nederland werd zelfs een positieve recensie van zijn boek al van een redactionele noot voorzien – al kwam deze passage uit Wij slaven wel in de buurt: ‘wat kan ik voorloopig anders doen dan in de harten het beginsel der solidariteit planten, het eerste zaadje waaruit naar ik hoop eenmaal de sterke, goedgefundeerde organisatie zal groeien die wij noodig hebben.’
Gecanoniseerde schrijver
Als gezegd, De Kom kwam in de oorlog om nadat hij was gearresteerd vanwege verzetsactiviteiten. Al deze aanzetten, manuscripten, schetsen en ideeën kwamen nooit tot uitwerking. Het duurde zelfs tot begin jaren zeventig dat zijn enige boek werd herdrukt, en daarna nog eens meer dan veertig jaar voordat het boek een bestseller werd en De Kom een gecanoniseerde schrijver. In de historische canon vertegenwoordigt De Kom een venster.
Wanneer in 2020 Jaguarman van Raoul de Jong verschijnt, blijkt nog eens hoe belangrijk Wij slaven van Suriname is voor wie zich wil inlezen en inleven in de geschiedenis van het land. De Jong beschrijft in een interview met de Volkskrant wat er met hem gebeurde: ‘ik sloeg het open en het was alsof hij sprak tegen mij. Hij voelde als familie. Anton leerde me alles wat ik op de middelbare school niet had geleerd over de geschiedenis van Suriname, hoe duister die was en hoeveel die nog altijd te maken had met de wereld waarin ikzelf ben opgegroeid.’
En dat maakt de cirkel rond: dit is wat De Kom met zijn boek had beoogd. En ook daarom is het mooi om nu ook De Koms veelzijdigheid aan het licht te brengen. Voor de Kinderboekenweek van 2020 schreef Arend van Dam het Kinderboekenweekgeschenk De diamant van Banjarmasin. Hierin voert hij Anton de Kom op als held, maar ook als een vader die voor het slapengaan spannende verhalen vertelt aan zijn dochter: ‘Judith was trots op haar vader. Net als de spin Anansi was hij tegen de vijand in verzet gekomen. Hij had de mensen geleerd dat ze monsters konden verslaan door samen te werken.’
Het is een opmerkelijke ontwikkeling: van verzetsman die tegen het onderwijs ageerde, tot held in een boek voor de jeugd.