‘Deze kleine zachte wereld moet ik weer waardig worden’ – Het bevuilde woord van Jo Boer
Is het erg om vergeten te worden? Er zijn talloze liedjes geschreven over de doden die herinnerd moeten worden. Dood ben ik pas als jij me bent vergeten, zingt Bram Vermeulen. Ik vroeg mijn moeder, Marita Mathijsen, emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde, of ze Amoene van Haersolte kende. Ik nam vast een slok van mijn thee ter voorbereiding op het uitgebreide antwoord dat ze zou geven.
‘Wie?’ vroeg ze, en ik herhaalde de naam.
‘Nee hoor,’ zei ze vluchtig.
‘Ze won de allereerste P.C. Hooft-prijs.’
Mijn moeder laat haar boterham met kaas uit haar handen vallen.
‘Wat erg, ik ken haar niet. Publiceert ze niet onder een andere naam?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Je snapt wel dat ik dit nu moet opschrijven,’ zeg ik.
Dat snapt ze.
Als zelfs de hoogleraren het niet meer weten, dan is het erg gesteld. Voor Sophia in de Koestraat kreeg ze in 1947 de allereerste P.C. Hooft-prijs. Het is een bundel met zeven korte verhalen, die volgens Top Naeff in De Gids door de levenswijsheid, tederheid en ironie en door de lichte aanslag niet onderdoen voor de verhalen van schrijvers als D.H. Lawrence en Aldous Huxley.
Op de website van de prijs is te lezen dat volgens literatuurcriticus Kees Fens de bundel is geschreven ‘in een zeer gekantwerkt proza’. Hij vermoedt dat de voorzitter van de jury, schrijver en criticus Dirk Coster, deze bundel had voorgedragen om te voorkomen dat de door hem gehate S. Vestdijk de P.C. Hooft-prijs zou krijgen. Zijn opzet slaagde, zodat Amoene van Haersolte, die natuurlijk niet op de hoogte was van deze machinaties, in de prijzen viel. Overigens was haar beloning lager dan die van wijlen Arthur van Schendel, met wie ze de prijs deelde. Zijn erfgenamen kregen 1500 gulden, Van Haersolte moest genoegen nemen met 1000 gulden.