Pas in de diepte leert men zijn hoogte kennen: Godfried Bomans op Rottumerplaat

Godfried Bomans ervoer zijn week op Rottumerplaat in de zomer van 1971 als een martelgang. Vechtend tegen somberheid en eenzaamheid, gruwend van wind en meeuwengekrijs. Volgens Mohammed Benzakour lag dat niet aan zijn karakter, maar aan de duur van de expeditie: die was simpelweg te kort.

 

 

Willem Ruis: Ben je aanwezig? Ik geef nu. Over.  

Godfried Bomans: Ja, ik ben hier. Over.  

WR: Je klinkt wat bedrukt. Hoe is de algemene toestand? Over. 

GB: Er is hier een storm. Ik kan nauwelijks tegen de wind op brullen. Het gaat me verder goed. Over. 

WR: Hoe ben je de nacht doorgekomen? Wat geeft die nacht voor indruk? Over. 

GB: Met de nacht heb ik het een beetje moeilijk, dat moet ik wel toegeven. ’s Avonds heb ik het moeilijk. Zo tegen halftien als het donker wordt. Over. 

 

Een halve eeuw geleden, lang voor Joop van den Ende en John de Mol medialand bepaalden, werd in dit land radiogeschiedenis geschreven. VARA/AVRO bedachten een buitengewoon fraai concept: schrijver woont in totale afzondering op onbewoond eiland. De enige connectie met de bewoonde wereld was een radioverbinding, vanuit Warffum, Hotel de Breedenburg. De twee gegadigden, eerst Godfried Bomans, daarna Jan Wolkers, mochten in juli 1971 een week hun kampement opslaan op Rottumerplaat. Elke dag konden radioluisteraars tien minuten lang live smullen van hun verhalen, ver voor het tijdperk van internet en mobiele telefoon. Heerlijke radio, de verbinding alleen al, soms haperend, was een klein technisch wonder.  

 

Vooropgesteld wil ik mijn lof uitspreken, nu eens niet over deze of gene schrijver, maar over Willem Ruis (vijf jaar later bestormde hij televisieland). Zelden heb ik een presentator zo eloquent zijn zinnen horen formuleren, nauwelijks onderdoend voor de stilistisch gepolijste Bomans zelf, strooiend met metaforen, zoals deze: ‘U bent net als een astronaut die op de maan landt en een mededeling heeft voor het ganse volk.’ 

 

In ’t licht van de bende brabbelaars waarmee we tegenwoordig op de kijkbuis worden opgezadeld was Willem Ruis gewis een mekka van taligheid.

 

Wat ook opvalt is dat deze hele expeditie bijzonder nauwgezet werd vastgelegd. Naast de dagboeken van beide heren bracht in 2007 (bijna veertig jaar later) uitgeverij Rubinstein i.s.m. het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid de totale verzameling onverkorte Rottumerplaat-tapes uit; een unieke inkijk in de ongecensureerde en nooit eerder uitgezonden voor- en nagesprekken.

 

Het Literatuurmuseum beschikt ook over iets moois: een bijna volledig typoscript van enkele radio-interviews door Willem Ruis, vanaf de derde dag tot de dag voordat Bomans het eiland verlaat. 

 

 

Overal sprak men erover, bij de bakker, bij de slager, in de huiskamers, men twistte, men grapte, men lachte, en over één ding was zowat iedereen het eens: Godfried beleefde een nachtmerrieweek, Jan een feestweek. De een verpieterde tot een paddenstoel in de zon, de ander floreerde als een liaan in de tropen.

 

Het dagboek van Godfried Bomans toont dat de werkelijkheid van een bevrijding weerbarstig is

Lees meer

Inderdaad ja, Bomans’ martelgang konden we vrijwel op de huid volgen. Zijn initiële welbehagen duurde slechts één etmaal: ‘Er is geen ruimte en trek om je bezig te houden met de wereld. Het leed op de wereld, Vietnam. Alles is mooi. Zelfs een verbleekt stukje touw is mooi.’ De duif die naast z’n tent kwam staan en hem ‘onbeweeglijk aankijkt’ kon hem ook nog bekoren. Maar een dag later slaat de stemming om. Dan doet de ellende z’n intrede en verschanst Bomans zich als een ziek hamstertje in zijn tentje, vechtend tegen somberheid en eenzaamheid, af en toe zijn neusje bangig naar buiten stekend, gruwend van wind en meeuwengekrijs. Met loden schoenen sleept hij zich naar de praatpaal (dat korte contactmoment met de bewoonde wereld leek zijn eenzaamheid alleen maar te versterken), waar hij de luisteraars op nog enige galgenhumor trakteerde.

 

In zijn dagboek lezen we:  

 

Ik ben een sociaal dier. Dat kan hier allemaal niet. Je hebt natuurlijk de natuur, maar na vijf-en-een-halve dag ben ik tot de ontdekking gekomen dat de omtrek van Haarlem veel mooier is.

 

[…]  

 

Je bent om te beginnen alleen en dat betekent: je bent met jezelf. Maar dat is gezelschap. Voor iemand die zich splitsen kan, is dat ook een metgezel. Je moet een zekere geoefendheid bezitten om iets te doen en tegelijk die handeling als buitenstaander te bekijken. Wie dat nooit gedaan heeft moet zich niet op een onbewoonde zandplaat laten afzetten, want hij springt gillend in zee.

 

Verderop: ‘Ik geloof dat de aardigheid van het leven bestaat in ontvangen wat een ander heeft en in geven wat je zelf hebt.’ 

 

Om vervolgens te concluderen dat ‘zeven dagen lang is voor iemand die niet gewend is om naar binnen te kijken’.  

 

Toen Bomans gevraagd werd voor dit project, verkeerde hij in de kennelijke veronderstelling dat een onbewoond eiland een oord is van volmaakte stilte. De romanticus in hem vroeg zich ook nog af of hij een eventuele aangespoelde ‘kist met dukaten uit de gouden eeuw’ zelf mocht houden, om zo ‘een rustige oude dag’ tegemoet te gaan. Neen, was het strenge antwoord, die moest hij afgeven aan de strandvoogd.

 

Echter, rust noch dukaten waren hem vergund. Nog minder een goede nachtrust. Bomans ging ten onder aan ‘het lawaai van de meeuwen, het klapperen van het tentzeil, het slapen op de grond en de stemmen die ik hoorde. Over.’  

 

WR: Wat voor stemmen? Er is daar toch niemand? Over.  

GB: Nee, er is niemand. Het waren meeuwen. Als meeuwen tot bedaren komen houden ze er een dof gemompel op na en dat is net of een paar mannen vlak bij de tent in het donker met elkaar staan te beraadslagen. Over.  

WM: Was dat eng? 

GB: Ja. Je weet telkens dat het meeuwen zijn en telkens schrik je toch weer. Ik denk ook dat in zo’n primitieve toestand oude kinderangsten naar boven komen. Je weet wel, een man achter het gordijn, een moordenaar onder je bed. Over. 

 

En die wind, die eeuwige wind, die went maar niet, nee, die breekt hem zelfs op.    

 

Het is een leven als een oordeel. Het waait hier voortdurend. Altijd maar wind. Na zeven dagen ben je daar doodmoe van. Binnen in de tent zit je in een Turkse trom, waarop een waanzinnige aan het roffelen is en buiten loop je schuin gebogen tegen een storm aan te duwen, die om je oren fluit. Het houdt nooit op. Het is nooit even kalm. Het is net of ze hier gek geworden zijn. Zijn ze ook. Over.

 

 

Godfried Bomans op Rottumerplaat, 1971

 

 

Het mag duidelijk zijn: Bomans voelde zich doodongelukkig op dat eiland. Aldoor ziek, zwak en misselijk, om maar te zwijgen van z’n eetlust. 

 

‘In die hele week heb ik maar drie keer gegeten, en alleen maar ’s avonds en dan maar één blikje. Meer bleef er niet in. ’s Ochtends en ’s middags niets,’ noteert hij in zijn dagboek.

 

Nu, zet daar tegenover de spraakwaterval Jan Wolkers, een week later. Deze kinkel beende als een harige Tarzan met zwaaiende lichaamsdelen van het ene strandje naar het andere, sneed zeehonden open, spalkte geknakte vogelpootjes, ving botjes, verschalkte rauwe garnalen, dook joelend in het frisse zeewater en kuierde ’s nachts als een struikrover met knijpkat.  

 

Voor Mohammed Benzakour staat Jan Wolkers vooral gelijk aan goed tafelen

Lees meer

De communis opinio was dan ook eensluidend: expeditie Rottumerplaat liet ons twee contrasterende karakters zien: de natuurverfoeiende stumperd versus Jan Tarzan. Dadenloosheid versus actie. Ongeluk versus geluk. Er waren zelfs tongen die beweerden dat de dood van Bomans, vijf maanden later, vermoedelijk in stroomversnelling kwam door dit debacle.  

 

Deze representatie – geluk versus ongeluk, flop versus succes, is even eenvoudig als aannemelijk. Toch meen ik dat op dit beeld een en ander valt af te dingen. Ten eerste lieten grote schrijvers als Gontsjarov (Oblomov) en Dostojevski (Aantekeningen uit het ondergrondse) op magistrale wijze zien dat nietsdoen meesterlijke literatuur kan opleveren. Ze maakten invoelbaar hoe hypochondrie en lethargie de mens kunnen doen afdalen in de krochten van de ziel,  waaruit een bodemloze poel van stank en modder zakken vol diamanten en parels kunnen worden gedolven. Natuurlijk, Bomans is geen Gontsjarov of Dostojevski, maar zelfs onze eigen Maarten Biesheuvel was in staat om een verrukkelijk boekje te schrijven (Reis door mijn kamer) over het nietsdoen op de vierkante meter. Het enkele feit, zo wil ik maar zeggen, dat Bomans niet het grote spannende avontuur ambieerde mag geen excuus zijn om niet tot iets moois en boeiends te komen. 

 

Ten tweede, en dit is een opmerkelijk onbelicht aspect: het feit dat we vooral kennismaakten met een getourmenteerde Bomans heeft naar mijn mening weinig te maken met ’s mans karakter, maar des te meer met de duur van de expeditie: die was simpelweg te kort. Veel te kort. Dit klinkt misschien gek, in het geval van de geplaagde Bomans, maar wat is nou een weekje? Als ik naar Marokko afreis heb ik altijd een reeks dagen nodig om te acclimatiseren – en dan ben ik nog van origine Berber! De eerste week hebben mijn geest en lichaam simpelweg moeite om te resoneren met dat wrede zon-, zand- en disteloord. Puffend en kreunend lig ik in bed met een stofwisseling die de oorlog verklaard heeft aan vreemde microben en bacillen terwijl het intussen uit alle gaten en kieren spuit. Pas na 5/6 dagen krabbel ik overeind en vlieg ik even later weer fier als een lammergier.  

 

Daarom, een stadsmens een weekje op een leeg, kaal, winderig eiland dumpen met de opdracht: ‘Maak er iets moois van!’ is onzinnige spielerei. Wat kan zo iemand anders doen dan z’n tentje opzetten, bakkie koffie, dun soepje, pijpje, beetje mijmeren, beetje kotsen, beetje koorts, tegen een paal aan lullen – en vervolgens z’n biezen weer pakken? Neen, de uitdaging en beproeving moest groter en extensiever. Ter vergelijk: Thoreau trok zich ruim twee jaar terug in een boshutje en Robinson verbleef maar liefst 28 jaar op ’n eiland – zie wat een literatuur dat opleverde.  

 

Wie zegt dus dat Bomans, als hij tijd had gehad om zich te herstellen, te vermannen, niet boven zichzelf was uitgegroeid? Z’n mouwen had opgestroopt, z’n kont tegen de krib gegooid? Had hij niet ook garnaaltjes en botjes gevangen, zeewier geschrokt, vogels gered en van dit alles schitterend verslag gedaan? Pas in de diepte leert men zijn hoogte kennen. Een schrijver die bovendien zoiets feeërieks kan compileren als Erik of het klein insectenboek, daarin schuilt toch zeker een veel grotere fantast en natuurminnaar dan we op basis van dit winderige waddenweekje mochten concluderen.  

 

Kortom, had VARA/AVRO werkelijk iets groots en gedenkwaardigs willen neerzetten, dan hadden ze dit fraaie format moeten oprekken naar ten minste één vol seizoen; een snikhete zomer, een grauwe herfst, een ontwakende lente of een ijskoude winter – of liever, een combinatie. Vandaar deze oproep aan alle omroepen: herhaal dit project maar rek het uit. Pas dan zul je zien wat de mens in zijn mars heeft. Enne… ik neem de opdracht graag aan. Over. 

 

 

 

Bekijk de typoscripten van enkele radio-interviews van Willem Ruis met Godfried Bomans op Rottumerplaat, juli 1971.