‘Zelf Reve Verzamelen. Handleiding tot een fatsoenlijke collectie’
‘Als Allah zich opnieuw in Levende Stof gevangen geeft, zal Allah als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Allah begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Allahs hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als hij spartelt bij het klaarkomen.’
Godzijdank is het wetsartikel tegen smalende godslastering in 2014 geschrapt. Anders kon ik de bovenstaande zinnetjes natuurlijk niet opschrijven zonder benauwd te zijn voor een vervolging, nietwaar?
Nou, zo eenvoudig ligt dat nog niet. Hoe meer ik me verdiep in het ‘Ezelproces’ van Gerard Reve, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat het schrappen van die wet (artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht) misschien wel helemaal niet zo’n goed idee is geweest. Ik zal hier uitleggen waarom.
Daarvoor wil ik die vermeend godslasterende uitspraak eerst iets van zijn oorspronkelijke heftigheid teruggeven. Daar is een simpel trucje voor: vervang ‘God’ door ‘Allah’. Stel je een moderne Nietzsche voor die midden op de markt in een moslimrijke buurt uitroept: ‘Allah is dood!’ Of een moderne Gerard Reve die de eerste alinea van dit stuk schrijft in een verhaal in een tijdschrift.
Reve deed het – maar dan steeds met ‘God’ waar ik ‘Allah’ schreef – in 1965 in het blad Dialoog, en het halve land raakte ervan in rep en roer. Het leidde zelfs tot kamervragen en vooral tot een van de bekendste rechtszaken uit onze geschiedenis, het beruchte ‘Ezelproces’.
Wat nog wel eens vergeten wordt, is dat het Reve zelf is geweest die erop aandrong dat zijn zaak voor zou komen. Het Literatuurmuseum bewaart allerlei stukken rond het Ezelproces, zoals een met vulpen geschreven brief van Reve aan de officier van justitie, van 28 februari 1966, met de dringende oproep de zaak toch vooral niet te seponeren. Immers: