Harrie Geelen
Als tiener in Heerlen kocht Harrie Geelen (1939) de pocketbundeltjes van Annie M.G. Schmidt met tekeningen van Wim Bijmoer. Dat de versjes voor jonge kinderen waren geschreven, maakte hem niet uit. ‘Aan haar taal was niets tuttigs of kinderachtigs. Annie M.G. Schmidt, Harriët Freezer, Daan Zonderland, dat was de nieuwe generatie, zo wilde ik ook schrijven.’
eelen, die zijn hele carrière als creative director zou werken bij de Toonder Studio’s, ziet zichzelf in de eerste plaats als schrijver. Illustraties maakte hij voornamelijk voor het werk van zijn vrouw Imme Dros. Hij wilde vermijden dat hij een verhaal terug moest geven omdat hij het niet goed vond. ‘Als het van Imme was, was het altijd goed.’
Niettemin had hij begin jaren negentig een opdracht aangenomen van Van Goor-uitgeefster Henny Bodenkamp om zwart-wittekeningen te maken voor Een huis vol beren (1993), een raamvertelling van Paul Biegel met verhalen van verschillende kinderboekenschrijvers.
Querido-directeur Ary Langbroek had dat boek gezien, zegt Geelen nu. ‘Hij zei: jij kunt beren tekenen. Wil je Pippeloentje illustreren, maar dan in kleur?’
‘Ik bekeek de versjes als schrijver en dacht: die gaan niet over een beertje, maar over Annie’s zoon Flip’
Het beertje Pippeloentje verscheen in 1994, de tijd dat full colour kinderboeken door dalende drukkosten betaalbaarder werden. Querido gaf het boek uit als prentenboek en richtte zich zo nadrukkelijk tot een jonge doelgroep. Dat Jan Jutte het beertje ruim tien jaar eerder had getekend, wist Geelen niet en de illustraties van Bijmoer zaten hem niet in de weg.
‘Niet dat ik dacht dat ik het beter dan Bijmoer ging doen, maar ik was zelfbewust en geloofde in mezelf. Bovendien had ik mijn eigen benadering. Ik bekeek de versjes als schrijver en dacht: die gaan niet over een beertje, maar over Annie’s zoon Flip. Ze zijn geschreven in een taal van iemand die vertederd is – zoals je tegen een peuter praat. Klank is belangrijk, meer dan plot. Als er staat dat Pippeloentje naar Engeland vaart, gaat hij niet echt naar Engeland, hij spéélt het. Dus tekende ik Pippeloentje niet als beertje, maar als kind. Goed, op mijn illustraties ziet hij eruit als beer. Maar zijn boot is een omgekeerde tafel met een speelgoed-eend ernaast.’
Zo schilderde Geelen zijn peuterhoofdpersoon in een kinderstoel en op een driewieler, maar nooit letterlijk zoals beschreven; ook als illustrator vertelde hij graag zijn eigen verhaal.
‘Een expressief schilder, onhollands bijna,’ noemde Lieke van Duin Geelen in haar Pippeloentje-recensie in Trouw. Een illustrator die werkte met ‘joviale verfstreken (…) en niets van gepietepeuter moet hebben’. Van Duin prees Geelens originele interpretatie te schilderen wat níet in de tekst stond: ‘Zo gebruikt Pippeloen bij hem zijn befaamde pet als papkommetje, dat hij met pap en al op zijn kop zet.’
Geelen vervaardigde zijn vierkante prenten met gouache. ‘Ik schets niet graag, teken meteen, het liefst met penseel. Gouache is dekkend materiaal en droogt snel. Wat niet goed is kun je direct weg tekenen.’
Net als zijn eerdere zwart-wittekeningen zijn Geelens full colour-schilderingen gestileerd, nooit naturalistisch of sentimenteel. Vaak staat het contrast tussen licht en donker centraal. Zo koos hij in Het beertje Pippeloentje voor schuin binnenvallend licht zoals hij het zich herinnerde van de woning aan de Amsterdamse Churchilllaan, waar hij met zijn gezin woonde voor ze naar Hilversum verhuisden.
Geelens Pippeloentje werd enthousiast onthaald. De tekenaar kreeg er in 1995 het Gouden Penseel voor en er werden 60.000 exemplaren van het boek verkocht. ‘Die penseel verraste me wel,’ zegt Geelen. ‘En 60.000 exemplaren – dat had ik nog nooit meegemaakt.’ Voortbordurend op het succes vroeg Querido hem voor een tweede Schmidt-bundel: Beestenboel, met elf dierenversjes, in 2002 gevolgd door Ik wil alles wat niet mag. Ook het tweede boek vloog de winkel uit: met 23.958 exemplaren werd het het bestverkochte kinderboek van 1995.
Geelen: ‘Ik weet nog dat ik met die illustraties bezig was. In de gang had ik een tafel neergezet. Een atelier heb ik nooit gehad, bij Toonder had ik geleerd overal te werken waar ruimte was en ook thuis tekende ik waar het uitkwam. Zaterdag 20 mei schilderde ik de prenten voor “Dikkertje Dap”, de dag erna waren ze klaar. Ik herinner me dat ik tevreden met de illustratie van Dikkertje die een klontje op houdt voor de giraf naar de kamer liep om hem aan Imme te laten zien. Daarbij kwam ik langs de tv die aan stond. Precies op dat moment klonk het bericht dat Annie Schmidt was overleden. Dat vond ik toen zo ridicuul – dat ik daar stond met die prent, dat die twee dingen samenvielen.’