Tekenaarsparade
Jarenlang bleven de versjes het domein van Wim Bijmoer. Als tekenaar van Jip en Janneke zou Fiep Westendorp (1916-2004) uiteindelijk uitgroeien tot Schmidts belangrijkste illustrator. Samen vormden ze een elkaar inspirerende, tot grote hoogten opstuwende tandem die klassiekers als Pluk van de Petteflet, Floddertje en Otje zou voortbrengen en internationaal onverwoestbaar zou blijken: boeken van de combinatie Schmidt-Westendorp zijn verkocht aan 34 landen. Maar Westendorp was van de verhalen.
as vanaf de jaren tachtig (Schmidts werk werd inmiddels uitgegeven door Querido), toen de gedichten werden samengevoegd in kloeke voorleesboeken, kwamen er andere tekenaars bij. In Een visje bij de thee (1983) werden Thé Tjong-Khing, Jan Jutte, Francien van Westering, Mance Post en Margriet Heymans toegevoegd aan het versjesuniversum, vier jaar later in Ziezo aangevuld met Jenny Dalenoord, Carl Hollander, Peter Vos en Fiep Westendorp. De tekeningen bleven zwart-wit, maar in het op prentenboekenformaat uitgegeven Ziezo kregen de illustraties flink meer ruimte dan in de pocketuitgaven waarin Bijmoers werk was verschenen.
Parallel aan de uitbreiding van het Schmidt-ensemble voltrok zich een andere ontwikkeling: zwart-wit werd kleur. In 1958 had Bijmoer de versjes over het beertje Pippeloentje als eerste voorzien van kleurenillustraties. Het zouden de enige versjes zijn die hij in kleur tekende en ze bleven een wat vreemde eend in Bijmoers oeuvre. Volgens publicist Murk Salverda was het experiment geen onverdeeld succes. ‘De kleuren zijn vrij hard,’ schreef hij in Altijd acht gebleven – over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. ‘Ze zijn ook sterk contrasterend neergezet, vaak zonder scheidende contouren, “hard edge”. De psychologische verfijning is verminderd.’
Pas 25 jaar later werd een nieuwe tekenaar uitgenodigd om het avontuur in kleur aan te gaan. De nog aan het begin van zijn carrière staande Jan Jutte kreeg in 1983 de opdracht Het beertje Pippeloentje full colour te illustreren. In 1994 was het de beurt aan Harrie Geelen, die met zijn schilderachtige prenten van het beertje-met-de-pet het Gouden Penseel won, later tekende hij de prentenboekbundels Beestenboel (1995) en Ik wil alles wat niet mag (2002).
Vanaf het begin van de eenentwintigste eeuw ging de uitgeverij verder op de weg die ze met Geelens Pippeloentje was ingeslagen. Illustratoren werden gevraagd losstaande versjes op te rekken tot (mini-)prentenboek: De leeuw is los! (Sieb Posthuma, 2006), Prinsesje Annabel (Annemarie van Haeringen, 2008), Het toverstokje (Jan Jutte, 2009), ’s Avonds laat (Marije Tolman, 2015) M’n opa (2016) en Dikkertje Dap (2017), beide door Noëlle Smit, en een vierde interpretatie van Pippeloentje in 2017 door Fleur van der Weel.
Tegelijkertijd verschenen nieuwe verzamelbundels in kleur met illustraties van één tekenaar. Het uitbundige coloriet van Sieb Posthuma (Een vijver vol inkt, 2011), Noëlle Smit (Ik sta paf!, 2012) en, in mindere mate, Wendy Panders (De koning gaat verhuizen, 2012) staat mijlenver af van de inktzwarte pentekeningetjes van Wim Bijmoer.
Zo evolueerden de versjes in ruim zestig jaar van handzame gekartonneerde uitgaven tot stevige voorlees- en prentenboeken, waarbij priegelige zwart-witillustraties op volle bladspiegels uitgroeiden tot full colour platen op spreadformaat.
‘Het is opvallend dat iedereen Schmidts werk graag wil illustreren,’ zei Schmidt-redacteur Dik Zweekhorst in 2011 tegen Het Parool bij verschijning van 100 x Annie, een verzamelbundel waaraan tekeningen van Sylvia Weve, Philip Hopman, Gerda Dendooven en Martijn van der Linden waren toegevoegd. ‘Haar versjes reiken veel aan en tegelijk bieden ze tekenaars een grote vrijheid.’
Onbedoeld bieden de tekenaars van Annie M.G. Schmidt een panorama van zeventig jaar illustratiewerk. Ze laten zien hoe veranderende druktechnieken nieuwe tekenstijlen mogelijk maakten. Op de tekeningen zie je de sporen van werkwijzen en kunstopvattingen. De quasislordige nonchalance van de potloodfiguurtjes van Mance Post, de vette inktvlakken van Jenny Dalenoord, de naïeve tekenkunst van Margriet Heymans.
Ergens in dat uitdijende illustratorengezelschap bevinden zich ook een Zuid-Afrikaan en twee Amerikanen. Dat laatste is opmerkelijk: de oer-Hollandse versjes gelden al sinds hun verschijning als moeilijk vertaalbaar. Niettemin was er in 1981 een Amerikaanse uitgever die het aandurfde: in een vertaling van Henrietta ten Harmsel bracht Wim B. Eerdmans met Pink Lemonade een Engelse editie van 42 versjes uit. Meer dan dertig jaar zou het de enige selectie Schmidt-gedichten zijn die de Atlantische Oceaan overstak.
Die eerste druk van Pink Lemonade werd geïllustreerd door Linda Cares, elf jaar later gevolgd door een herdruk met tekeningen van Timothy Foley. Het bekijken van de tekeningen in die eerste uitgave was volgens critica Bregje Boonstra geen onverdeeld genoegen: ‘Linda Cares houdt van karikaturale accenten, die haar werk qua lijn vaart en humor geven. Op de vierkleurenpagina’s ontstaat echter zo’n woeste hutspot – die het midden houdt tussen Mexicaanse en Oosteuropese volkskunst – dat de lust tot kijken je tijdelijk vergaat.’
‘Op de vierkleurenpagina’s ontstaat zo’n woeste hutspot, dat de lust tot kijken je tijdelijk vergaat’
Aardiger zijn de gemoedelijke zwart-wittekeningen van haar opvolger Foley, een mix van de stevige lijnvoering van Wim Bijmoer en het fijnere arceerwerk van de jaren tachtig-stijl van Thé Tjong-Khing.
Het tweede land dat in 2002 een vertaling van de versjes bracht was Zuid-Afrika. Voor Die spree met foete, uitgegeven door Human & Rousseau, koos vertaler Philip de Vos 28 versjes die werden geïllustreerd door de Zuid-Afrikaanse tekenaar Piet Grobler. Grobler maakte zijn tekeningen in kleur en ging vol voor de overdrijving met een Afrikaanse toets. De bedremmelde sproetenfee uit het titelgedicht (in het Nederlands ‘De mislukte fee’) is anders dan haar lelieblanke zusje van top tot teen gestippeld en om die reden verstoten door haar ontaarde moeder (‘Je bent als fee (zacht uitgedrukt) / volledig en totaal mislukt.’).
Piet Grobler zette haar op de titelpagina als een vrolijk toverwezentje op de rug van een luipaard en plaatste Schmidts mislukte fee zo in de dierenwereld van zijn land van herkomst. Bij het gedicht zelf schilderde Grobler haar als een stevig en innemend figuurtje dat behalve met sproeten kampt met buitenissig grote voeten.
Op die manier wijst hij alvast vooruit naar de verhaspeling die de fee, oog in oog met een deftige koning, in haar zenuwen doet: ‘m’n moeder doet de groeten. / Ik ben een spree met foeten.’ In zijn beeldtaal verwerkt Grobler cijfers en letters, zoals ook Posthuma regelmatig deed, een vorm van verwantschap die is door te trekken naar de nooit kinderachtige humor van de twee.
‘Die gees van die verse sowel as die vertaling, het iets uitgestraal van “nonsense verse”, iets guitigs en n bietjie subversief,’ schrijft Grobler in een mail over de tekeningen. ‘Ek het die illustreer van Die Spree met foete een van die prettigste boeke gevind wat ek nog moes illustreer. Presies die soort teks wat ek verkies!’
In 2014, met David Colmers vertaling A Pond Full of Ink, opnieuw gepubliceerd door Eerdmans, kregen de versjes een nieuw leven in de VS. Het was de eerste keer dat een versjesbundel met behoud van de Nederlandse illustraties – in dit geval van Sieb Posthuma – in het buitenland verscheen.