Noëlle Smit
Verzadigde kleuren, humoristische vervormingen, een uitgekiende balans tussen coloriet en wit – geen Nederlandse illustrator van wie het werk zo vaak is vergeleken met dat van Fiep Westendorp als Noëlle Smit (1972). Haar beeldtaal grijpt terug op de jaren zestig en zeventig, de periode dat Westendorp met kleur begon te werken.
mits werk ademt eenzelfde vaart en vrolijkheid als Westendorps gedeformeerde plaatjes, maar verder zijn het vooral de verschillen die in het oog springen. Tegenover Westendorps mopsneusjes staan de punt- en dopneuzen van Smit. Haar kleuren zijn warmer en haar humor is meer tongue-in-cheek dan de wat karikaturale grappigheid van Westendorp.
Tot die conclusie kwam ook Schmidt-redacteur Dik Zweekhorst, die Smit benaderde voor Ik sta paf! (2012), een versjesbundel in coproductie met het Amsterdamse concertgebouw ter gelegenheid van een meezingconcert voor kinderen. Het was ruim tien jaar na Smits debuut als illustrator en Zweekhorst vond dat haar werk ver genoeg was losgezongen van dat van Westendorp om haar te koppelen aan de schrijfster met wie die laatste zo was vergroeid. ‘Mijn tekeningen waren minder kolderiek, minder hoekig dan aan het begin van mijn carrière,’ zegt Smit nu. ‘Die lijn heb ik doorgetrokken in Ik sta paf!, want die erfenis van Westendorp voelde ik natuurlijk wel – ik wilde weleens af van die vergelijking.’
‘Die erfenis van Westendorp voelde ik natuurlijk wel – ik wilde weleens af van die vergelijking’
Het boek bevat een aantal iconische versjes, waaronder ‘Ik ben lekker stout’, ‘Sebastiaan’, ‘Dikkertje Dap’ en ‘M’n opa’. Een spannende opdracht, noemt Smit het. ‘Ik heb er erg mijn best op gedaan.’ Ze stapte af van de ecoline waarmee ze haar eerdere werk maakte en schilderde haar illustraties met gouache. ‘Vaak word ik gevraagd prentenboeken te illustreren, maar eigenlijk vind ik klussen waarbij je met één tekening een wereld moet oproepen, zoals in een dichtbundel, uitdagender. Het geeft de mogelijkheid een illustratie te verdiepen, iets extra’s toe te voegen, waar je bij een prentenboek toch altijd bezig bent met het grotere verhaal.’
Een goede tekening bevat een extra laag, een parallelle lijn die niet in de tekst staat, zei Smit in Tekenaars – kinderboekenillustratoren geportretteerd. Ze houdt ervan het verhaal verder te vertellen waar de tekst ophoudt, maakt het beeld graag uitgesprokener dan wat beschreven staat.
Ik sta paf! bood daar alle gelegenheid voor. Zo liet Smit de wim-wam-reus op steltachtige benen langs Amsterdamse grachtenpanden stappen, zonder dat de hoofdstad in het vers ter sprake komt, en betreden de tante en oom uit Laren hun boomhuis via een lift die nergens wordt genoemd.
Daarnaast zocht Smit in het boek naar een evenwicht tussen drukkere platen en meer verstilde. Een liefhebbende stekelvarkenmoeder positioneerde ze tegen een witte achtergrond aan de wieg van haar kleintje, voorafgegaan door een sfeervolle roze Pippeloentje-spread en gevolgd door het unheimische blauw van de gordijnen waarlangs spin Sebastiaan zijn ondergang tegemoet daalt.
De illustraties drukken een nostalgie uit die vergelijkbaar is met het werk van Sieb Posthuma. ‘Er is niks leuks aan het tekenen van een kookeiland,’ beweerde Smit eens. Dus is haar tram bij ‘De leeuw is los!’ geen moderne blauw-witte, maar nog ouderwets geel en schenkt de heks van Sier-kon-fleks haar thee uit een theepot met klassieke tuit.
Smit: ‘Ik vind oude spullen mooier dan eigentijdse. Ooit hadden we een tijdje een huurauto, een Peugeot. Dan zag ik dat lelijke ding voor de deur staan met ook nog eens de compleet verkeerde kleur en dacht: weg ermee!’ Op haar tekeningen rijden dan ook opvallend veel deux-chevauxs rond en andere auto’s die allang niet meer van de fabrieksband rollen.
Na Ik sta paf! werd Smit opnieuw benaderd door Zweekhorst, dit keer om het versje ‘M’n opa’ te bewerken tot prentenboek. Het jongetje dat in de eerdere bundel bij zijn opa achter op de fiets naar de brand rijdt, kan worden beschouwd als voorstudie voor het prentenboek, hoewel de latere fiets nog wat verder gestileerd is (geen spaken meer). Maar de compositie van opa en kleinzoon die proberen de brandweerauto in te halen, is hetzelfde gebleven in het prentenboek. Klopt, beaamt Smit. Ze zag niet in waarom ze vier jaar later het wiel opnieuw moest uitvinden.
Toen ze nog weer een jaar later werd gevraagd hetzelfde te doen met ‘Dikkertje Dap’ bracht ze niettemin een paar wezenlijke veranderingen aan. Het prentenboek verscheen in hetzelfde jaar dat Lemming Film de gelijknamige speelfilm uitbracht en het leek Smit raadzaam als de twee Dikkertjes een beetje op elkaar zouden lijken. Ze tekende haar personage even blond als Liam de Vries, het jongetje op het grote doek. Haar eerdere Dikkertje had nog een donkere coupe onder zijn rode hoedje en was meer een mannetje dan de ondernemende kleuter die ze in haar prentenboek van hem zou maken.