Dikkertje Dap
’s morgens vroeg om kwart over zeven
om de giraf een klontje te geven.
Dag Giraf, zei Dikkertje Dap,
weet je, wat ik heb gekregen?
Rode laarsjes voor de regen!
’t Is toch niet waar, zei de giraf,
Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf.
O Giraf, zei Dikkertje Dap,
’k moet je nog veel meer vertellen:
Ik kan al drie letters spellen:
a b c, is dat niet knap?
Ik kan ook al bijna rekenen!
Ik kan mooie poppetjes tekenen!
Lieve deugd, zei de giraf.
Kerel, kerel, ik sta paf.
Zeg, Giraf, zei Dikkertje Dap,
Mag ik niet eens even bij je
stiekem van je nek afglijen?
Zo maar eventjes voor de grap,
denk je dat de grond van Artis
als ik neerkom, heel erg hard is?
Stap maar op, zei de giraf,
stap maar op en glij maar af.
Dikkertje Dap klom van de trap
met een griezelig grote stap.
Op de nek van de giraf
zette Dikkertje Dap zich af,
roetsjj daar gleed hij met een vaart
tot aan ’t kwastje van de staart.
Boem!
Au!!
Dag Giraf, zei Dikkertje Dap.
Morgen kom ik weer hier met de trap.
et was een primeur voor zowel de kinderliteratuur als de Nederlandse filmwereld: in 2017 werd een versje van Annie M.G. Schmidt bewerkt tot speelfilm van 74 minuten. Een vérsje. Geen verhaal, geen boek, maar een gedichtje van nog geen tweehonderd woorden. Dat was nog eens interpretatie! Het script van Mirjam Oomkes en Laura Weeda in de regie van Barbara Bredero liet zien dat het kon. Door de anekdote over een jongetje dat graag van een giraffennek glijdt als uitgangspunt te nemen van een groter verhaal over vriendschap en voor het eerst naar school gaan, konden de makers de titel van het vers behouden en tegelijk hun eigen verhaal vertellen. Maar waarschijnlijk was het vooral dankzij die beroemde titel dat Dikkertje Dap binnen een maand de status van Gouden Film bereikte (100.000 bezoekers).
Het versje over de ondernemende kleuter in de Amsterdamse dierentuin is misschien wel het bekendste gedicht uit de Nederlandse kinderliteratuur, in elk geval uit het oeuvre van Schmidt. ‘Hoe authentiek is het hartveroverende jongetje […], een beetje benauwd wel, maar toch onvervaard,’ schreef Guus Sötemann in Altijd acht gebleven – over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. ‘Niet alleen vormen Dikkertje Daps belevenissen een kostelijk, evocatief en overtuigend verteld verhaaltje, het is ook nog een keer een zeldzaam speels vers met trocheïsch grondpatroon dat haast voortdurend overspeeld, om niet te zeggen overspoeld wordt door uitbundige ritmische capriolen, zonder uit zijn voegen te raken vanwege de extra lettergrepen en de accentverschuivingen.’
Uiteraard was het Wim Bijmoer die het ventje met zijn trap voor het eerst illustreerde in Het Parool, waarin het versje op 3 juni 1950 verscheen. Bijmoer tekende zijn Dikkertje met vette arceerlijnen op een enorme trap, geflankeerd door een realistische giraf in een klassiek Artis-decor. Elf jaar later volgde een kleurenillustratie voor het omslag van de gelijknamige bundel. Daarvoor gebruikte Bijmoer de steunkleuren geel en rood, waarmee zowel de geel(-gevlekte) giraffenhuid als de rode laarsje (‘voor de regen’) werden benadrukt.
Pas in 1995 zou een volgende tekenaar zich aan het versje wagen. In het door Harrie Geelen geïllustreerde prentenboek Beestenboel waren elf dierenversjes van Schmidt bijeengebracht. Dikkertje Dap schopte het opnieuw tot omslagbeeld met een originele uitsnede waarbij je alleen een kereltje ziet op een minitrap (eigenlijk is het met z’n twee treden meer een keukenopstapje) naast een stel giraffenbenen.
Geelen penseelde zijn prenten met gouache en voorzag ze stuk voor stuk van een kader, als kleine schilderijtjes. In het binnenwerk werd het vers uitgesmeerd over vijf pagina’s met eenzelfde aantal tekeningen waarbij een opvallend verschil met Bijmoer is dat Dikkertje niet naar het hoogste punt van de giraffennek klimt (dat lukt met zo’n opstapje natuurlijk niet), maar de giraf zich naar het jongetje toebuigt, zodat hij makkelijk kan opstappen.
In Het grote Annie M.G. Schmidt voorleesboek (2005) koos Martijn van der Linden voor weer een andere uitsnede. De tekenaar creëerde zijn gestileerde giraffennek – zonder lijf en kop! – met scraperboard in zwart-wit en de rotvaart waarmee zijn Dikkertje naar beneden suist doet vrezen dat de grond van Artis inderdaad héél erg hard is.
Sieb Posthuma plaatste zijn in het grijs (!) geklede giraf in Een vijver vol inkt (2011) dan weer in volle omvang. Zittend op een grote steen kijkt hij met lichte verwondering naar het parmantige ventje dat vanaf zijn linkervoorpoot zo vrijmoedig tegen hem staat te kletsen – meer minivolwassene dan kleuterkind. Dat Dikkertje al drie letters kan spellen en bijna kan rekenen toonde Posthuma door cijfers en letters vrijelijk in zijn beeld te verwerken, zoals hij bij de door hem bewonderde Amerikaanse tekenaar Saul Steinberg had gezien.
Een jaar later presenteerde Noëlle Smit haar eerste interpretatie van het versje in Ik sta paf!. Verdeeld over twee spreads schiep ze met gouache een giraf die te groot is voor de pagina’s en waarvan consequent een deel ontbreekt. Haar Dikkertje is een ventje op een eindeloze ladder die tot in de wolken lijkt te reiken. Zijn rode wangen wekken de indruk dat hij danig door de hoogte is geïmponeerd.
In 2017 volgde een tweede Dikkertje Dap van Smits hand: dit keer mocht ze een heel prentenboek aan hem wijden. Op haar uitbundige tekeningen spelen andere Artis-bewoners een prominente rol. Dikkertje sjouwt zijn trap langs een flamingovijver en een apenrots; olifanten, zeehonden en leeuwen worden op speelse wijze verwerkt in Dikkertjes opsomming van wat hij allemaal al kan; en de naast de giraf geplaatste zebra en koedoe (vermoedelijk de eerste koedoe in een Nederlands prentenboek) tonen pas echt hóe hoog het dier is langs wiens nek Dikkertje naar beneden wil roetsjen.
Het probleem van de giraf die niet op de pagina past heeft Smit op het omslag handig omzeild door het dier met zijn kop naar de grond gebogen te tekenen, vergelijkbaar met Geelens prent. De kleine Dikkertje – rode laarsjes, zwarte pet – berijdt hem als een ware jockey.