Sieb Posthuma
Sieb Posthuma (1960-2014) maakte zijn eerste Schmidt-tekening toen Querido hem in 2006 vroeg een miniprentenboek te maken van haar vers ‘De leeuw is los!’. Vijf jaar later volgde Een vijver vol inkt, een selectie van Schmidts versjes die in 2012 werd bekroond met het Gouden Penseel.
et tachtig bladzijdes voor 28 gedichten kreeg Posthuma in Een vijver vol inkt alle ruimte om uit te pakken. Al tijdens het werken aan De leeuw is los! had hij ontdekt dat Schmidts gewoonte haar teksten te wortelen in een burgerlijke situatie om daar vervolgens een opvallende dissonant aan toe te voegen, goed aansloot bij zijn eigen mildironische humor. In Een vijver vol inkt ging hij daarin een stap verder en vergrootte hij het humoristische effect van de fremdkörper.
Dat tuttige tante To uit Amsterdam een canapé heeft, was mooi meegenomen, Posthuma’s voorliefde voor jaren ’50 en ’60-design indachtig. Maar dat op die canapé op een ochtend een hert zit, onuitgenodigd nog wel, daarmee kon hij als tekenaar pas echt aan de slag. Het hert detoneert met alles waar tante To voor staat: orde, rust en zedelijkheid. Brandweer, commissaris, iedereen moet het weten: ‘De hele kamer was versperd, / want op de sofa zat een hert.’
Maar niemand krijgt het beest van de bank af. Waarop Schmidt zakelijk rapporteert: ‘Ze heeft er zich bij neergelegd. / Nu is ze aan het hert gehecht’.
Hoe diep de verbintenis tussen mens en dier gaat, ontdek je pas als je Posthuma’s tekening bekijkt, vol verholen erotiek. Op de rozerode sofa schurkt het tweetal dicht tegen elkaar aan, tante met blosjes op haar wangen en uitnodigend decolleté. Ondertussen bungelt aan het hertengewei – bij wijze van droogrek – pikante lingerie terwijl de armleuningen van het bankstel verdacht veel weg hebben van twee vrouwenborsten. En daar bovenin, aan dat waslijntje, zijn dat geen babysokjes…?
Ziedaar: vintage Annie.
Zo gaat het verder. Van de Don Quichotachtige ridder van Vogelenzang tot de weelderige eikenboom bij ‘Tante en oom in Laren’. Van Isabella Caramella’s exorbitante, mensenetende krokodil tot konings kokette kameeltje dat tussen het koninklijk paar in bed slaapt en met haar tasje met twee bulten de huwelijkse crisis nog een graadje verdiept. Bij Posthuma schuurt het allemaal net iets harder, voert de overdrijving net dat tikkeltje verder dan bij Schmidt, waardoor het humoristische effect van haar versjes wordt gemaximaliseerd.
‘Ik put troost, plezier en een bijna zinnelijk genoegen uit kleur’
Posthuma had lang nagedacht hoe hij zich met zijn versjesbundel kon onderscheiden van illustere voorgangers, Wim Bijmoer voorop. Nadat uitgeefster Bärbel Dorweiler hem met de opdracht had benaderd, sloeg de aanvankelijke euforie al snel om in paniek. ‘Hoe kon ik nieuwe beelden maken bij verzen en liedjes die mijn eigen generatie en vele generaties voor mij met de prachtige tekeningen van Wim Bijmoer en Fiep Westendorp en andere geweldige tekenaars voorgoed in het collectieve geheugen hadden opgeslagen?’ memoreerde hij bij het in ontvangst nemen van het Gouden Penseel. ‘Los van het feit dat al die andere kijkers het niet zouden accepteren, was het nog veel pregnanter dat ik het vooral zelf niet zou accepteren! Hoe zou de levensechte, harige, gevaarlijke maar toch ook sympathieke spin Sebastiaan met de felle kraaloogjes ooit een andere kunnen zijn dan die van Wim Bijmoer? Laat staan het trotse fluitketeltje op de cover van een van de eerste uitgaven uit de jaren vijftig, die ik kende uit de boekenkast van mijn oma. Maar goed, ik had ja gezegd en wilde toch het avontuur aangaan.’
Een boek met lijn en logica, waarin hij iets wilde vertellen over kleur – dat stond hem voor ogen toen hij in het voorjaar van 2011 in een huisje van collega-illustrator Marit Törnqvist op het Zweedse platteland met tekenen begon. ‘Ik put troost, plezier en een bijna zinnelijk genoegen uit kleur,’ zei hij in 2013 in zijn biografie Sieb Posthuma – van toen, tot hier, en nu verder. ‘Dat ervaar ik zelf bij de schilderijen van Matisse. En dat wil ik ook met mijn werk zeggen.’
Zo kwam hij uit op een compositie waarbij hij per gedicht een extra kleur aan zijn tekeningen toevoegde. Daarnaast sluipen er per vers meer personages zijn illustraties binnen.
Opvallend is dat in Een vijver vol inkt geen enkel vriendelijk kind voorkomt. Niet de volwassenen, zoals bij Wim Bijmoer, maar de kínderen zijn bij hem de ‘creaturen’. Aan Vrij Nederland bekende Posthuma ooit dat hij er niet van houdt kinderen te tekenen. ‘Het wezenlijke van een kind vind ik moeilijk te raken. In de meeste boeken zien ze er ook allemaal hetzelfde uit: ze dragen een wijde broek, hebben een wipneus en warrig haar. Karakterloze wezens die iedereen grappig vindt, vind ik niets aan. Ik zie genoeg kinderen om me heen met gekamd haar en een bril.’
Maar in Een vijver vol inkt kon Posthuma niet om de kinderen heen. Ze stofferen Schmidts versjes zoals reuzen en andere sprookjesfiguren dat doen. Posthuma: ‘Kinderen zijn zacht en rond. Je vervalt al snel in iets schattigs, dat is niet interessant om te tekenen. In het echt is een lief kind fijn, maar op papier is er niets aan. Dat vond ik al toen ik nog klein was. Daarom hield ik van Tomi Ungerer, zijn kinderen hadden iets duisters.’ De boeken van Ronald Searle, die hij als kind in zijn vaders boekenkast vond, boden uitkomst. Searle’s boosaardige wichten uit de St Trinian’s-kostschoolserie inspireerden hem tot kinderen met duivelse tandjes, een sardonische grijns op hun gezicht.
Een ode aan Annie die in ‘Ik ben lekker stout’ ook niet aan lief en aandoenlijk deed. Evil zijn ze, deze meisjes met grote monden en stijve prikvlechten, maar nooit eng. Door hun malicieuze gemenigheid sijpelt altijd de humor.
Posthuma’s beeldtaal wortelt in de jaren dat Schmidt haar versjes schreef. Misschien wel dat daardoor de synergie ontstond die hem het Gouden Penseel bezorgde. ‘Een kleurenfeest vol mystiek en absurdisme,’ oordeelde de jury.
Posthuma: ‘Ik houd van helderheid, van transparantie. Wit is voor mij de ideale ondergrond om kleur op te tonen. Als iets te veel is dichtgeplamuurd krijg ik ademnood. Daarom werk ik nooit meer met plakkaat of acryl, het is me te dekkend. Terwijl inkt en ecoline, dat kun je mengen met water, dat kan vervloeien. Het zijn al jaren de materialen waar ik het liefst mee werk. In feite heeft ecoline ook iets inktachtigs. […] Sommigen vinden de titel Een vijver vol inkt te poëtisch voor Annie. En het omslag zou te donker zijn bij haar vrolijke versjes. Maar voor mij klopt het zo. Dit boek gaat over kleur, het gaat over mijn eigen vijver vol inkt.’