Komrij stapt naar de rechter
Gerrit Komrij: Een gemaskerd fabeldier

Scroll naar hoofdstuk 11

Komrij stapt naar de rechter

 

Het complexe engagement van Gerrit Komrij komt het scherpst tot uiting in de stukken die in Lof der Simpelheid terecht zijn gekomen. Wanneer hij een lezingenreeks over cultuur mag afsluiten, betoont hij zich geen pleitbezorger, maar heft hij juist de waarschuwende vinger: ‘ik wil er ook graag op wijzen dat je van cultuur zelf ernstige aandoeningen kan krijgen.’

Graag zet Komrij de lezer op het verkeerde been, zoals in een gloedvol en overtuigend betoog over de ellende van literaire prijzen, dat wil zeggen: van het systeem van longlists, nominaties, diners, etc. Een scherpe analyse: ‘Het lijkt alsof door het verdwijnen van het belang van de literatuur de behoefte aan de glamour ervan is toegenomen.’ Alleen volgt dan als uitsmijter de mededeling dat hij er zo natuurlijk helemaal niet over denkt: ‘godbewaarme nee, het moest er simpelweg uit omdat ik scheel zie van afgunst over het feit dat ik te weinig genomineerd word.’

Het is een schijnbeweging – wanneer Komrij zich ergens druk om maakt, doet hij wel meer dan virtuoos zijn ergernis formuleren.

Want heel soms moesten alle maskers af. Degene die dat voor elkaar kreeg, was een Amsterdamse hoogleraar tekstwetenschap. Aan het slot van de inleiding van Lood en hagel schrijft Komrij: ‘Overigens blijf ik van mening dat prof. Teun A. van Dijk van zekere leerstoel dient te verdwijnen. Met kop en kont.’ Daar zat geen woord retorica of stilistisch vernuft bij.

De kwestie draait om de verschijning, een kleine tien jaar eerder, van De ondergang van Nederland, land der naïeve dwazen, geschreven door een zekere Mohamed Rasoel. De boodschap van het boekje was dat Nederland niet alert genoeg was op het gevaar van de radicale islam. Hij haalde de fatwa tegen Rushdie aan als voorbeeld en legde uit dat we, met al onze tolerantie, onze cultuur aan het verkwanselen waren. We zouden overlopen worden, de toekomst van Nederland zou er somber uitzien: ‘Iran en Libië oefenen direct gezag uit via hun Europese hoofdkwartier in Rotterdam en hun geheime leger, het “Islamitisch Executie-Peloton”.’

 

Dat klinkt in tijden van Geert Wilders en Thierry Baudet niet zo radicaal meer, maar in 1990 werd een dergelijk betoog nog als racistisch beschouwd. Ger Groot noemt het 13 jaar later ‘profetisch’.

Collage Collage

Wie de auteur was, bleef lange tijd onduidelijk – het zou een gesjeesde variétéartiest zijn geweest wiens betoog door vertaler René Kurpershoek in fraai Nederlands was omgezet, maar mogelijk ging achter Rasoel een groep bezorgde burgers schuil, en was Rasoel slechts het gezicht naar buiten.

Teun van Dijk hield zich fanatiek bezig met de kwestie. Hij had van het Nederlands Centrum Buitenlanders het verzoek gekregen om het boekje te onderzoeken, en liet weten dat hij het inderdaad racistisch vond. Bovendien was hem iets opgevallen: hij vond dat de stijl van de auteur leek op die van Gerrit Komrij, zozeer dat Komrij bijna zeker de auteur moest zijn: ‘Ik kan me natuurlijk vergissen, maar ik ben voor 95 procent zeker.’

Hij herhaalde die stelling in enkele interviews, en schreef er een flink stuk over in Forum – een voortzetting van de ter ziele gegane krant De Waarheid in weekbladformaat. ‘Ik denk dat Komrij-kenners dat Rasoelboekje niet gelezen hebben. Maar zodra ze dat lezen, volgens mij herkennen ze hem dan onmiddellijk.’ En: ‘Komrij schrijft dezelfde schunnige, racistische dingen als Rasoel.’

Hij bouwde in zijn formuleringen weliswaar een onzekerheidsmarge in, maar Komrij pikte het niet. Hij besloot Van Dijk aan te klagen en vond Gerard Spong bereid hem te verdedigen – naar achteraf bleek voor een zeer schappelijk bedrag; Spong beschouwde de verdediging van Komrij als een ‘geste’. En Komrij meende het:

… in dit geval komt het me voor dat men wat al te lichtvaardig omspringt met wat het nu betekent voor een schrijver en columnist – iemand die er nu eenmaal niet aan ontkomt zélf morele oordelen te vellen en wiens taakuitoefening en gezag voortdurend door talloze lezers en vertegenwoordigers van de media getoetst worden op hun zuiverheid en motivatie […] – wat het betekent voor zo iemand, zei ik dus, om op wetenschappelijke gronden voor racist te worden uitgemaakt. Dat is Rufmord, broodroof en, gezien de recente, uiterst verontrustende groei van racistische gewelddadigheden, ontolereerbare laster.

Het spijt me dat ik in deze wat eigendunkelijke, ijdele termen over me zelf moet spreken; het is mijn stijl niet; maar ik ben nu eenmaal geen cafébaas tussen vier muren of de hoedjesmaker van Hare Majesteit.

Juist omdat Komrij zich zelf wel degelijk scherp over de vervolging van Rushdie had uitgelaten, en dus ook onaardige dingen over de islam had gezegd, was de manier waarop zo belangrijk. En Van Dijk was op die nuances niet afgestemd.

De uitspraak volgde kort daarna; Van Dijk wordt niet vervolgd voor laster – wat overigens zeker niet betekent dat Komrij de zaak verliest. De beschikking van het gerechtshof verwijt Van Dijk namelijk wel degelijk dat hij in dit geval voorzichtigheid had moeten betrachten, en dat hij ‘deze voorzichtigheid niet in acht [heeft] genomen’.

 

Het hof vermag niet in te zien dat Komrij in de aangehaalde column, in aanmerking genomen de aard van columns als deze, blijk geeft van zodanige opvattingen dan wel zich op een zodanige wijze uit dat het daarin een rechtvaardiging kan worden gevonden voor de stelligheid en bewoordingen waarop Van Dijk aan zijn nog ‘informele interpretatie’ ruchtbaarheid heeft gegeven.

Een taai stukje proza, waarvan de boodschap desondanks glashelder is: Komrij’s columns zijn niet racistisch en Van Dijk had zijn ‘informele interpretatie’ beter voor zich kunnen houden. Waarom dan toch niet tot vervolging overgegaan? Omdat Komrij zich zo voortreffelijk weet te verdedigen: het is eigenlijk een merkwaardige redenering, maar het komt erop neer dat Komrij met zijn retorisch talent de wetenschapper al afdoende onschadelijk had gemaakt.

Komrij was niet helemaal tevreden. Vooral de volgende uitspraak van Van Dijk zat hem nog dwars: ‘Wanneer men echter het masker van Rasoel heeft afgerukt, vinden we niet alleen Komrij maar ook sommige culturele literaire en media-elites in de Nederlandse samenleving.’ Alsof Komrij voor de gehele Nederlandse samenleving symbool had kunnen staan.

 

In 1997 verscheen een bloemlezing polemische stukken: Pek en zwavel. En net als Lood en hagel werd deze bundel kort ingeleid door een ‘professor’, ditmaal ‘prof. dr. Teun Onderwater’ – blijkbaar was de ‘Dijk’ voor Komrij doorgebroken. Komrij’s inleider zegt dingen als: ‘Ik kan met mijn hand op mijn hart verzekeren dat mijn vriend Gerrit Komrij er louter vooruitstrevende ideeën op nahoudt’, of ‘Zelden zag ik een opgeruimder mens’ en natuurlijk ‘Ik vergeet zijn belangrijkste goede eigenschap: zijn bescheidenheid’.

Ook Teun A. van Dijk keek terug op de zaak, in De Rasoel-Komrij affaire. Een geval van elite-racisme (2003). Vooral hoe hijzelf aangepakt werd is het onderwerp van zijn tirade, en het racisme wordt verschoven van Komrij naar de gehele culturele elite. Wat hij zegt over de verwevenheid van racisme in de westerse maatschappij, is behartenswaardig: racisme is zo alomtegenwoordig dat het vaak niet gezien wordt – maar die boodschap sneeuwt onder vanwege de valse beschuldiging. Want ondertussen blijft hij Komrij beschuldigen – zelfs als niet te bewijzen valt dat Komrij de auteur was, dan had hij het kúnnen zijn, aldus Van Dijk.

De rekening is altijd open blijven staan.