Het onderbroken misdaadverhaal van Simon Vestdijk

In oktober en november van 1964 schreef Simon Vestdijk in 23 dagen en in vier schriften zijn enige misdaadroman: De onmogelijke moord. In het vierde cahier schreef hij tussendoor óók nog het essay ‘Muziek en literatuur’. Een indringende illustratie van zijn werktempo.

 

Papier, een pen en enkele vrije weken: meer had Simon Vestdijk (1898-1971) niet nodig om een boek te schrijven. De romancier, dichter, criticus en essayist staat erom bekend dat hij in hoog tempo werkte, maar vier cahiers in het archief van het Literatuurmuseum laten zien dat hij medio jaren zestig zelfs voor zijn doen vaart maakte. En dat hij zijn aandacht ook nog eens moeiteloos kon verdelen over verschillende projecten.

 

Het jaar: 1964. Vestdijk is een gelauwerd en geprezen auteur en zijn productiviteit en inspiratie zijn allerminst geluwd. Hij heeft meer dan 150 boeken uitgebracht en net de Prijs voor Meesterschap ontvangen, die aan het rijtje met bekroningen kan worden toegevoegd. Onvermoeibaar blijft hij verder schrijven en hij heeft nu het plan opgevat voor een boek in een afwijkend genre, De onmogelijke moord. Het verhaal draait om een auteur die zich in een hotel afzondert om een boek te schrijven. Dan verdwijnt een van de hotelmeisjes. De schrijver heeft vlak daarvoor een hoge gil gehoord, maar anderen doen alsof er niets aan de hand is. Hij gaat op onderzoek uit, wat onder meer leidt tot de confrontatie met een dubieuze hotelbaas en andere hotelmedewerkers. De onmogelijke moord wordt de enige misdaadroman die Vestdijk ooit schreef.

 

Zoals gebruikelijk schreef Vestdijk dit werk eerst met de hand, in keurige schoolschriften. Alle rechterpagina’s zijn beschreven: een helder, wat krasserig handschrift, kleine schreefletters, hier en daar een doorgestreept zinnetje, in de kantlijn aanpassingen en soms een ternauwernood toegevoegde alinea, piepklein. Wie echter de datums in de kantlijn registreert, ziet hoe krankzinnig snel Vestdijk werkte. Het eerste cahier begint op 22 oktober 1964 en de tekst is exact zo in De onmogelijke moord opgenomen. Op 28 oktober is het schrift al vol. Tweeëntachtig bladzijdes, het kan niet anders of hij wist vooraf duidelijk wat hij wilde vertellen.

 

Simon Vestdijk: de werkelijkheid van ‘Het Veer’

Bekijk de online expositie

Voor het tweede cahier had Vestdijk niet veel meer tijd nodig. Hij begon er op 28 oktober aan, de laatste bladzijde werd volgeschreven op 4 november. Het derde cahier werd gevuld tussen 4 november en 10 november en het vierde kostte nog minder tijd: op 13 november rondde hij zijn werk aan De onmogelijke moord af, 305 beschreven pagina’s, ordelijk genummerd.

 

Alles aan dit project verraadt een bewonderenswaardige toewijding en concentratie. Het laat zien dat Vestdijk al schrijvende ook steeds heel helder voor ogen had hoe hij wilde vertellen en dat hij geen moment werd bevangen door twijfel, heroverwegingen. (Daar nam hij vermoedelijk weinig tijd voor, getuige zijn enorme oeuvre.) In het zeldzame geval dat hij een formulering of gedachte niet helemaal geslaagd vond, redigeerde hij direct, met dezelfde pen, in dezelfde vloeiende schrijfsessies.

 

De onmogelijke moord, pagina 1. Collectie: Literatuurmuseum

 

Met het vierde cahier is iets aan de hand. Iets wat zelfs voor Vestdijk een unicum is. Opeens, midden in dat verhaal over de schrijver die een verdwijning in een hotel probeert op te lossen, begint hij aan iets heel anders: een stuk getiteld ‘Muziek en literatuur’. De paginanummering van de misdaadroman stopt, de teller rechts bovenin verspringt naar 1. Wat volgt is een paginalange beschouwing over de overeenkomsten en, vooral, verschillen tussen literatuur en muziek. Waar kwam dit ineens vandaan? Het is een opvallend stellig en persoonlijk essay, ontoegankelijk geschreven. Op meerdere punten laat Vestdijk zich laatdunkend uit over poëzie. Althans, in de tegenstelling die hij creëert spreekt hij overduidelijk met meer waardering over muziek.

 

Zo schrijft hij over ‘de bedoelde achterstand van de poëzie (en a fortiori van het proza) ten opzichte van de kunst der tonen’. En even later: 
 

Zoo juist is gebleken dat poëzie, zij het dan ook niet alle poëzie, blijkbaar behoefte heeft aan muziek, bij wijze van begeleiding, maar [‘dat’ geschrapt] het omgekeerde komt praktisch niet voor [hier toont het cahier dat hij de woordvolgorde veranderde]. Of weer [dit woord werd later ingevoegd] anders gezegd: de componist wil [eerst: ‘heeft behoefte om’] een lied [‘te’ geschrapt] schrijven, en de woorden heeft hij noodig als aanleiding, want de zanger moet een tekst hebben, en de muziek een bepaalde sfeer, een bepaald onderwerp, maar de [later toegevoegd] muziek is en blijft voor hun, /en niet alleen voor hun/ [later toegevoegd] intusschen toch [geschrapt] de hoofdzaak (zangmelodie en begeleiding, wat zeer vaak ook kan omdraaien), aangezien de praktijk uitwijst dat hij, [‘toch’ geschrapt] zelfs [toegevoegd] niet van literaire smaak [woordvolgorde omgedraaid] verstoken, zooals b.v. Brahms, met de onbeduidendste versjes genoegen kan nemen zonder het uiteindelijke resultaat ook maar eenigszins in de waagschaal te stellen.

Uit het essay: ‘Zoo juist is gebleken dat poëzie...’ Collectie: Literatuurmuseum

 

Zo. Dat is een lange, moeilijk verteerbare zin. En met dit soort taal staat het bescheiden essay vol: lange, dichte alinea’s met bijstellingen, zinnen die juist ook vergeleken met De onmogelijke moord de nodige inspanning vergen.

 

De strekking van Vestdijks essay valt helder en kort te parafraseren. Allereerst wijst hij erop dat mensen die muziek luisteren lang niet altijd de betekenis van de teksten meekrijgen, dat het daar niet per se om draait in muziek – oftewel: dat de begeleidende klanken en het ritme de woorden tot een onopvallendere betekenis dwingen. Vestdijk vervolgt met typische stelligheid: hij ziet het als ‘algemene wet’ (…) ‘dat muziek, zoodra zij er is, zoodra zij tot klinken komt, de neiging heeft de met haar in verband gebrachte poëzie op te slokken…’ Muziek blijft ‘vergeleken met de literatuur, onder alle omstandigheden zichzelf’. Hij karakteriseert ‘poëzie, die graag muziek zou willen zijn’ en vindt dat (sub)genre onbeduidend. Hij schetst dat ‘de beste verbinding van muziek en literatuur waarschijnlijk het schrijven óver muziek [is], in prozavorm’ – niet toevallig hetgeen hij zelf ook doet.

 

Kort samengevat: gedichten verbleken al snel als ze gezongen of anderszins verwerkt worden in muziekstukken, en daarom is muziek krachtiger. Op die interessante en wel erg rationeel geformuleerde stelling valt genoeg aan te merken, maar het is een boeiend, eigen uitgangspunt – en wat ook helpt: het gaat om materie die Vestdijk voelbaar belangrijk vindt: de muziek, de literatuur, de kunsten. Dat hij dit zo furieus en bevlogen opschreef, dat hij daarvoor maar één dag nodig had, dat hij daarvoor het in allerijl schrijven onderbrak: het maakt het essay vermeldenswaardig.

 

Uit het essay: ‘Wat is de dichter machteloos met zijn woorden.’ Collectie: Literatuurmuseum

 

 

S. Vestdijk door Edgar Fernhout

Bekijk het portret in de Schrijversgalerij

Het werd in 1965 opgenomen in deel 9 (!) van zijn verzamelde muziekessays, De symfonieën van Anton Bruckner, waarin Vestdijk gedetailleerd ingaat op symfonieën van onder anderen Mahler en op pas verschenen grammofoonplaten. De onmogelijke moord zag een jaar later het levenslicht. Geen enkele Vestdijk-lezer zal de twee aan elkaar gekoppeld hebben, al werden ze op hetzelfde papier met dezelfde pen geschreven: thematisch valt er geen enkele overeenkomst tussen het misdaadverhaal en het essay te vinden, hoe goed je ook zoekt.

 

Werd hij beïnvloed door de muziek die hij tijdens het schrijven draaide? Werd hij plotseling overvallen door inspiratie, zoals dat heet? Uiteraard: het is flauw om aan de hand van de opbouw in cahiers te gaan psychologiseren – misschien was er wel iets anders aan de hand, iets alledaags als een verlate deadline.

 

De onmogelijke moord noch ‘Muziek en literatuur’zijn ooit gaan behoren tot zijn bekendste of meest geprezen werk. Vrij recent kwam het misdaadboek nog wel onder de aandacht toen een enkele Vestdijk-kenner meende dat Peter Buwalda – een liefhebber van Vestdijks werk –  in zijn Bonita Avenue door dit misdaadverhaal werd geïnspireerd. Dat bleek niet het geval: Buwalda had het boek nooit gelezen. En vermoedelijk zullen weinigen dat nog doen, het is wat gedateerd.

 

Deze cahiers zijn interessant omdat ze een indringende illustratie vormen van Vestdijks werktempo en zijn betrokkenheid bij verschillende onderwerpen en stijlen. Alsof hij geen seconde wilde verspillen of wachten, alsof hij deze woorden eigenlijk al in zijn hoofd had en alleen nog in een moeiteloze beweging hoefde uit te schrijven.