Het Prijzencircus – over de P.C. Hooft-prijs

P.C. Hooft: wie was de naamgever van de bekendste winkelstraat van Nederland en waarom liet Astrid Roemer zijn hoofd achter in Den Haag? 

P.C. Hooft (1581-1647) 

 

P.C. Hooft stamt uit een Amsterdams koopmansgeslacht en bekleedt diverse politieke functies. Daarnaast schrijft hij: van liefdesliedjes en sonnetten tot toneelstukken over de vaderlandse geschiedenis en de klassieke Nederlandsche historiën, en groeit hij zelfs uit tot één van de belangrijkste schrijvers van de zeventiende eeuw. Ter gelegenheid van zijn 300ste sterfdag wordt in 1947 de P.C. Hooft-prijs ingesteld: de literaire bekroning van de staat. De oeuvreprijs wordt jaarlijks toegekend, afwisselend voor verhalend proza, beschouwend proza en poëzie. Inmiddels geldt de prijs als de belangrijkste Nederlandse literaire onderscheiding.

 

 

P.C. Hooft door Van Mierevelt, 1629. Het Rijksmuseum

 

 

Meer over de P.C Hooft en de P.C. Hooft-prijs:

 

 

Astrid Roemer (1947) 

 

Als Astrid Roemer de prijs in 2016 in ontvangst neemt, draagt ze deze op aan haar ‘bloedgroepauteurs’: Bea Vianen, Edgar Cairo, Anil Ramdas en Frank Martinus Arion. Schrijvers die net als zij de dekolonisatie van dichtbij meemaakten, en hun ervaringen vastlegden in de literatuur. Roemer portretteert het Suriname van na de onafhankelijkheid in haar veelgeprezen trilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1999). Hierin gaan volgens de jury politiek engagement en literair experiment hand in hand: een combinatie die leidt tot ‘romans die tegelijk scherpe en relevante interventies in het publieke debat zijn én complexe literaire verbeeldingen van de geschiedenis van Suriname’. Haar romans zijn een poging het trauma van de dekolonisatie te doorgronden. Bij de publicatie van de trilogie zei ze in NRC Handelsblad: ‘Het klinkt misschien arrogant, maar wie deze boeken achter elkaar leest zal nooit meer een neurotische relatie hebben met Suriname en Nederland.’

 

Roemers engagement is voelbaar in al haar werk. Ze krijgt de P.C. Hooft-prijs voor haar proza, maar de thematiek en intensiteit van haar romans zijn onlosmakelijk verbonden met haar poëzie, dichtwerk, theaterstukken, songteksten en essays. Het beeldje neemt Roemer niet mee naar huis, maar schenkt ze als eerbewijs aan het Literatuurmuseum, dat de uitreiking sinds 1987 verzorgt.  

 

 

 

 

Meer over Astrid Roemer:

 

 

 

Simon Carmiggelt (1913-1987) 

 

Er is vaak wat te doen om de prijs. Jury’s die belangrijke kanshebbers over het hoofd zien, zogenaamd ten faveure van hun eigen favorieten. Schrijvers die hem te vroeg krijgen, of juist te laat, of schrijvers die hem misschien helemaal niet verdienen. Zo was de toekenning van de prijs in 1974 aan S. Carmiggelt voor sommigen een reden zich af te vragen of hij de hoogste onderscheiding in de Nederlandse literatuur wel waard was voor zijn dagelijkse stukjes vol alledaagse, maar o zo scherpe observaties. Het zijn altijd korte, liefdevolle en grappige impressies van mensen die hij tegenkomt op straat, kroegverhalen die hij meepikt. Zelf was Carmiggelt bescheiden over zijn werk: ‘Schrijven is maar de helft van het werk. De andere helft is onder de mensen te zijn om stof op te doen. Te schrijven, te luisteren, te noteren.’ 

 

De prijs betekende desondanks een doorbraak in de waardering voor de ‘stukjesschrijver’ die in een zeer trefzekere stijl van 1946 tot 1983 meer dan 10.000 Kronkels in Het Parool had gepubliceerd. Overigens schreef Carmiggelt niet alleen voor de Amsterdamse krant. Onder het pseudoniem Karel Bralleput bracht hij drie dichtbundels uit. Ook schreef hij teksten voor cabaretiers Wim Sonneveld en Wim Kan, en voor filmmaker Bert Haanstra. 

 

 

Simon Carmiggelt door Hans Roest

 

 

 

Hugo Brandt Corstius (1934-2014) 

 

De nominatie van Hugo Brandt Corstius in 1984 betekent bijna het einde voor de P.C. Hooft-prijs. Wat is er aan de hand? Brandt Corstius was in die tijd een van de bekendste én beruchtste columnisten. Hij kon uiterst fel uit de hoek komen en schuwde geen enkele maatschappelijke reputatie. Het kabinet-Lubbers weigert hem de prijs uit te reiken omdat hij zich kwetsend had uitgelaten over een aantal ministers. Gevolg: de P.C. Hooft-prijs wordt drie keer niet uitgereikt, en komt daarna in handen van een onafhankelijke stichting. Het Literatuurmuseum organiseert sindsdien de uitreiking. In 1987 krijgt Brandt Corstius de prijs alsnog, omdat hij volgens de jury ‘onze taal verrijkt met nieuwe woorden en uitdrukkingen en onze literatuur met vele bundels glanzend proza’.  

 

Al eerder waren uitreikingen niet doorgegaan. In 1965 werd de prijs niet toegekend omdat de jury het niet eens kon worden over de genomineerden Gerard Reve, Harry Mulisch en Anton Koolhaas (alle drie zouden de prijs later krijgen). In 1971 weigerde Willem Frederik Hermans de prijs vanwege een tikfout in de brief waarin hij over de prijs werd geïnformeerd: er werd gesproken over prijzengeld van 18.000 gulden, dit was echter 8.000 gulden. In 1989 was het Jan Wolkers die de prijs weigerde. Hij verklaarde dat hijzelf de prijs eerder had verdiend, maar hij vond het daarbij onterecht dat M. Vasalis te laat, en Marten Toonder nog nooit een grote literatuurprijs had gekregen. 

 

De P.C. Hooft-prijs penning van Hugo Brandt Corstius

 

 

Meer over Hugo Brandt Corstius:

 

 

Amoene van Haersolte (1890-1952) 
 

Vandaag de dag is Van Haersolte een goed bewaard literair geheim, maar ook in 1948 gold zij als een auteur voor fijnproevers. Bij de prijsuitreiking dankte minister Gielen, zelf letterkundige en een groot bewonderaar van Van Haersolte, de jury voor haar ‘omvangrijke arbeid’ die ze voor deze nieuwe prijs had verricht. Voor hem bewees de ontdekking van een bij het publiek minder bekend werk als dat van mevrouw Van Haersolte, hoe nauwgezet de jury haar taak had opgevat. In Sophia in de Koestraat bundelt Van Haersolte verschillende verhalen over het Overijsselse platteland, waar ze zelf woonde. De jury prees het beeld van het Overijsselse landschap van de achttiende eeuw dat de bundel oproept: het zijn ‘eenzame landschappen, statige kastelen en stulpen, waar primitieve, maar zeer dieplevende mensen wonen’.

 

Van Haersolte was zeer geïnteresseerd in geschiedenis en folklore. Ze ontwikkelde een eigen stijl, waarin ze haar belangstelling voor het boerenleven, haar eigen adellijke milieu en haar scherpe oog voor menselijke verhoudingen combineerde. Tijdens haar leven wordt haar literaire werk en taalgebruik afgezet tegen stilistisch sobere schrijvers als Bordewijk en Elsschot, en door critici daardoor vaak afgedaan als gekunsteld. Veel later verbindt journalist Hans Heesen haar werk aan literair impressionistische schrijvers als Katherine Mansfield en Truman Capote, en plaatst haar zo in een internationaal kader. 

 

Amoene van Haersolte door Ab Hakeboom

 

 

 

Arthur van Schendel (1874-1946) 

 

De eerste, gedeelde P.C. Hooftprijs was niet alleen voor Amoene van Haersoltes Sophia in de Koestraat, maar ook voor Het oude huis, de laatste roman van Arthur van Schendel. De prijs was een postume erkenning voor zijn breed gelauwerde schrijverschap, een ‘laatste hulde aan een groot letterkundig levenswerk,’ aldus De Volkskrant.

 

Van Schendel werd gezien als een typisch Nederlandse schrijver, die Holland in zijn proza romantiseerde en boven het particuliere liet uitstijgen. Zijn reputatie laat onvermoed dat hij nauwelijks binnen de grenzen van Nederland verbleef. Hij woonde in Engeland, Denemarken en Frankrijk, en als hij niet schreef of overwinterde in Italië was hij bijna voortdurend op reis. Volgens dichter en tijdgenoot J. Greshoff slaagde Van Schendel er juist door de afstand in om zijn vaderland met een romantische blik te aanschouwen. Zo schiep hij een wereld die ‘Hollandscher is dan Holland zelf’, en maakte hij Nederland tot een duurzaam symbool zonder het van ‘zijn levenskracht te berooven’. Voor zijn personages gold hetzelfde, schreef Greshoff: zij stijgen altijd boven het persoonlijke uit, zonder daarbij aan levendigheid in te boeten. Ook in Het oude huis was Van Schendel er volgens de jury in geslaagd ‘een beeld te scheppen van menselijk leven in de eeuwig-eendere rhythmen van geboorte, liefde, leed en dood’. 

 

Arthur van Schendel aan zijn werktafel in Sestri Levante

 

 

 

Elisabeth Eybers (1915-2007) 

 

Een opmerkelijke winnaar in het overzicht van Hooft-prijswinnaars is Elisabeth Eybers. Nederlands was namelijk niet de eerste taal van deze Zuid-Afrikaanse dichter. Haar eerste gedichten schreef ze in het Engels, later schreef ze in het Afrikaans, wat ze altijd is blijven doen. Ook toen Eybers na haar emigratie naar Nederland in 1961 deel uit ging maken van de Nederlandse schrijversscene bleef ze schrijven in haar moedertaal. De jury maalde er niet om en bekroonde haar werk. ‘Eybers dicht op zodanig laconieke en kernachtige wijze over haar eigen leven dat het eigenlijk over “het” leven gaat,’ schreef de jury. ‘Zij schrijft niet uit een behoefte aan zelfbevestiging, maar om een verbaasde ontmoeting met het zelf. Zij heeft het vermogen bewaard om de omstandigheden met jonge ogen te bezien’.

 

Het moment van de uitreiking was veelzeggend. Het was een jaar na de afschaffing van de apartheid, een zwarte bladzijde in de geschiedenis die ook de Afrikaanse taal voor velen onaanvaardbaar maakte. In haar dankwoord benoemde Eybers deze kloof die nu, bij de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs, overbrugd werd: ‘Ek (wil) my innige dank uitspreek teenoor die Nederlandse lesers wat my en my taal so ruimhartig aanvaar, als ’t ware in weerwil van die wydverspreide opvatting dat alles wat deur afkoms of assosiasie met Suid-Afrika te make het, verfoeilik moet wees.’ 

 

Portret van Elisabeth Eybers door Lia Laimböck, 1965

 

 

Meer over Elisabeth Eybers: