3 maart 1945. Een koude, winderige ochtend. Vanaf Belgische en Franse bodem stijgen een paar divisies duchtige bommenwerpers op. De bedoeling is het vermorzelen van in het Haagse Bos verstopte Duitse raketten. Maar alles gaat fout wat fout kan gaan. In plaats van op het Haagse Bos droppen de vliegers hun bommen grotendeels op de woonwijk Bezuidenhout. Eén grote vlammenzee. Oogst: 550 doden plus ’n hele wijk in puin en as.
Over dit drama vind je veel informatie, maar één wapenfeit kom je haast nergens tegen: onder de verpulverde huizen bevond zich óók de woning van de gevierde schrijver F. Bordewijk. Goddank bleven hij en zijn eega (de componiste Johanna Roepman) ongedeerd, maar dat gold helaas niet voor hun privéarchief. De complete bibliotheek (toen al enorm) veranderde in een mum van tijd in ’n dikke roetlaag. Honderden boeken, foto’s, documenten, brieven, manuscripten, typoscripten, notities, dossiers, alles weg, alles foetsie. Alles opgelost in rook.
Een persoonlijk noodlot en een letterkundig drama van formaat.
Dit bedoel ik niet cynisch, maar mag ik opmerken dat deze tragische woordvernietiging, deze prozaïsche vertoning van pure tekstverdunning, op een bizarre manier naadloos aansluit bij het literaire wereldbeeld van onze Haagse Koning Kaalheid: hoe minder woorden, hoe beter.