Wie met dichter Jan Kuijper (1947) praat, moet het hebben over het sonnet. In die vorm schreef hij de afgelopen vijftig jaar nagenoeg al zijn poëzie – acht bundels in totaal. Toen De Revisor hem in 1977 vroeg om een zelfportret te tekenen, was dat ook vanwege die dichtvorm. Hij weet nog goed hoe hij zichzelf tekende, met een ernstig gezicht, ferme snor en enorme bos krulhaar. ‘Ik heb er hooguit tien minuutjes aan besteed,’ zegt hij. ‘Zat ik toen niet in de redactie van De Revisor? O nee, dat kwam later. De jaren lopen soms een beetje door elkaar. Ik weet wel nog goed dat ik die enorme namenlijst eigenlijk een rommeltje vond. Er zat weinig samenhang in de zelfportretten. Bijna iedereen had ja gezegd, maar wat waren de criteria verder? Zat er een poëtica achter?’
Kuijper is onlangs verhuisd. Zijn vorige woning, een vijf etages tellend pand in het centrum van Amsterdam, was naar zijn idee te groot geworden. ‘Ik kon de energiekosten eigenlijk niet meer opbrengen en er waren steeds meer reparaties nodig. Daarnaast wilde ik mijn drie dochters helpen bij het kopen van eigen huizen, dat kon alleen door zelf kleiner te gaan wonen.’ Zijn nieuwe appartement, een etage in een oud pakhuis vlak bij het Westerpark, is nog maar half ingericht: tegen de wand leunt een enorme, goedgevulde boekenkast, maar de rest van de woonkamer bestaat voor een aanzienlijk deel uit onuitgepakte dozen. Kuijper woont hier in zijn eentje met zijn 15 jaar oude kat Sara, die zich het grootste gedeelte van de middag verstopt.