Judith Herzberg herinnert zich er niets meer van. Hè, een zelfportret? ‘Weet je het zeker?’ vraagt ze telefonisch. De 89-jarige dichter klinkt verwonderd en opgetogen. ‘Wat interessant. Ja hoor, je kunt langskomen. Ik wil ook wel weten hoe ik mezelf een halve eeuw geleden zag. Kun je het zelfportret meenemen?’
Dat kan ik, al duurt het nog een poos voor we tot een afspraak komen. Herzbergs agenda ligt op een andere etage, ze verklaart dat ze daar nu niet heen kan lopen. Aan mailen doet ze sowieso niet, en er zijn meerdere nieuwe telefoongesprekken nodig om een geschikte datum te vinden, waarna ze toch afzegt. ‘Sorry dat ik zo hard to get lijk,’ zegt ze. We maken een nieuwe afspraak. Drie dagen van tevoren belt ze opnieuw, ditmaal niet met een afzegging maar met een vraag: ‘Drink je koffie of thee?’ Als ik me op het afgesproken moment meld bij haar statige huis aan het Vondelpark te Amsterdam, kijkt ze me verrast aan. Het is tien uur ’s ochtends, ze draagt haar pyjama en zegt dat ze net bezig is haar ontbijt te maken. Ze verkeerde in de veronderstelling dat ik een dag later zou komen. ‘Maar kom binnen,’ zegt ze snel. ‘Dan hebben we het maar gehad. En hoef ik me niet nog een dag druk te maken over wat je gaat vragen en wat ik moet zeggen.’
‘Wat er tegenwoordig gebeurt, dat kan ik echt helemaal niet volgen met al die ups en bups, of hoe heet het wat jullie allemaal hebben?’