Een jaar geleden ging Cees Nooteboom voor het laatst naar zijn schrijfstudio. Hij was net aangekomen op het Spaanse eiland Menorca, waar hij in 1971 een huis kocht en sindsdien jaarlijks komt. Ditmaal zouden zijn vrouw Simone Sassen en hij twee weken blijven. Met hulp van Sassen slenterde Nooteboom de ruime tuin door, langs palmbomen en cactussen, naar die studio die hij zelf had laten bouwen. Daar, op die plaats, heeft Nooteboom tienduizenden uren doorgebracht: hij onderhield daar zijn vele correspondenties, schreef er zijn fictie en zijn reisverhalen, nergens werkte hij liever dan op Menorca. Maar die laatste keer in zijn studio keek hij alleen nog maar vluchtig rond. Naar de woordenboeken en zijn vele vertaalde boeken die geordend in de kast stonden, naar de brede tafel en zijn al tijden onberoerde laptop. Zodra Nooteboom het allemaal zag, zei hij slechts één woord: ‘Belachelijk.’
Hoezeer schrijven de afgelopen zeventig jaar ook het middelpunt van zijn bestaan vormde, nadat hij op zijn tweeëntwintigste debuteerde met de roman Philip en de anderen (1955): inmiddels staat literatuur erg ver af van zijn dagelijkse gang van zaken. De 92-jarige Cees Nooteboom lijdt aan parkinsonisme. Sinds 2021 verschijnt hij niet meer in het openbaar. Zijn redacteuren hielden mijn interviewverzoeken de afgelopen jaren af. Ten slotte krijg ik via het Literatuurmuseum contact met de 72-jarige Sassen, fotograaf van beroep. Zou ik misschien met Nooteboom kunnen bellen, probeer ik bij haar. ‘Nee, onmogelijk. Je zou ons hier moeten opzoeken.’ Want ze zijn niet de geplande twee weken gebleven: ze zitten nog altijd op Menorca. Het is maar de vraag of Cees Nooteboom ooit nog terugkeert naar Nederland.

