Cees Nooteboom: ‘Het gaat al zo lang over het einde. Op een dag is het je beurt, en die dag komt nu erg dichtbij’

In 1977 vroeg literair tijdschrift De Revisor verschillende Nederlandse schrijvers een zelfportret te tekenen. Een van de auteurs die een bijdrage inzond was Cees Nooteboom. Thomas Heerma van Voss sprak de schrijver in zijn huis op Menorca over die periode in zijn leven. Lees hier alle interviews.

 

Een jaar geleden ging Cees Nooteboom voor het laatst naar zijn schrijfstudio. Hij was net aangekomen op het Spaanse eiland Menorca, waar hij in 1971 een huis kocht en sindsdien jaarlijks komt. Ditmaal zouden zijn vrouw Simone Sassen en hij twee weken blijven. Met hulp van Sassen slenterde Nooteboom de ruime tuin door, langs palmbomen en cactussen, naar die studio die hij zelf had laten bouwen. Daar, op die plaats, heeft Nooteboom tienduizenden uren doorgebracht: hij onderhield daar zijn vele correspondenties, schreef er zijn fictie en zijn reisverhalen, nergens werkte hij liever dan op Menorca. Maar die laatste keer in zijn studio keek hij alleen nog maar vluchtig rond. Naar de woordenboeken en zijn vele vertaalde boeken die geordend in de kast stonden, naar de brede tafel en zijn al tijden onberoerde laptop. Zodra Nooteboom het allemaal zag, zei hij slechts één woord: ‘Belachelijk.’ 

 

Hoezeer schrijven de afgelopen zeventig jaar ook het middelpunt van zijn bestaan vormde, nadat hij op zijn tweeëntwintigste debuteerde met de roman Philip en de anderen (1955): inmiddels staat literatuur erg ver af van zijn dagelijkse gang van zaken. De 92-jarige Cees Nooteboom lijdt aan parkinsonisme. Sinds 2021 verschijnt hij niet meer in het openbaar. Zijn redacteuren hielden mijn interviewverzoeken de afgelopen jaren af. Ten slotte krijg ik via het Literatuurmuseum contact met de 72-jarige Sassen, fotograaf van beroep. Zou ik misschien met Nooteboom kunnen bellen, probeer ik bij haar. ‘Nee, onmogelijk. Je zou ons hier moeten opzoeken.’ Want ze zijn niet de geplande twee weken gebleven: ze zitten nog altijd op Menorca. Het is maar de vraag of Cees Nooteboom ooit nog terugkeert naar Nederland. 

 

Arie van den Berg: ‘Na je zeventigste is het leven een oefening in verdwijnen’

Dus daar ga ik, naar het eiland dat het meest oostelijke stukje van Spanje vormt. Ook ter plaatse wordt de afspraak afgehouden: Nooteboom heeft last van zijn luchtwegen en wordt per ambulance naar het ziekenhuis gebracht, terug thuis slaapt hij vooral veel, Sassen annuleert het interview meermaals. Vier dagen trek ik afwachtend rond over Menorca – ik bezoek pleisterdorpjes aan zee, wandel over prachtige rotspaden. Steeds sterker begin ik te vrezen dat ik Nooteboom definitief niet te spreken zal krijgen. Maar een kleine vierentwintig uur voor ik Menorca zal verlaten, belt Sassen: ik kan toch langskomen. ‘Vroeger was Cees onvermoeibaar om het eiland te laten zien. Nu zit dat er helaas niet meer in, hij slaapt momenteel en ik heb nog steeds geen idee of je hem kan spreken. Maar ik vind het te raar dat je op dit eiland bent zelfs zonder ons huis te zien, dus kom gewoon.’ 

 

De prullenmand heeft veel plezier aan mij. Schrijversportretten toen en nu

Met zijn interviewreeks schreef Thomas Heerma van Voss onbedoeld een halve eeuw heerlijke literatuurgeschiedenis. Alle interviews zijn nu gebundeld verschenen bij Das Mag. Bestel het boek hier. 

‘Ik heb hier op dit eiland mijn leven. Ik heb Simone in de buurt. Ik lees elke dag de krant. Allemaal fijne dingen’

 

Eenmaal bij het opgegeven adres, in het dorpje San Lluís, leidt Sassen me het terrein binnen – een hek door, langs hun vrijstaande huis, met bomen en velden aan alle kanten. En daar zit Nooteboom te wachten, op het terras in een rolstoel. Hij ziet eruit zoals ik hem me herinner: een keurig voorkomen, grijs haar, gladgeschoren, een trui met daaronder een overhemd. Hij is de Spaanse krant El País aan het lezen. Aftastend ga ik tegenover hem zitten: hoelang krijg ik de tijd, hoe is hij eraan toe? Die laatste vraag stel ik hardop. ‘Dit is niet het goede moment om dat te vragen. Ik voel me niet geweldig. Maar dit is wel een goed moment om mij te bezoeken. Als je je niet goed voelt, geef je een ander interview.’ Of hij bezorgd is over zijn fysieke staat? ‘Ik geloof het niet.’ Hij kijkt naar Sassen, die tijdens het interview vrijwel onophoudelijk bij ons zit. Dan: ‘Ik heb hier op dit eiland mijn leven. Ik heb Simone in de buurt. Ik lees elke dag de krant. Allemaal fijne dingen.’ 

 

Het is een vreemde ervaring om Nooteboom (1933) te spreken. Waar hij tot een paar jaar geleden in interviews altijd eloquent en scherp uitwaaierde, is zijn taal nu beknopt, soms stroperig. Zijn geheugen werkt af en toe hoorbaar tegen: ‘Ik denk dat ik me dit nog herinner’, ‘dit weet ik nu even niet zeker’, ‘hier kom ik straks op terug’. Nooteboom belandt in een hoestbui waarvoor hij zich uitgebreid excuseert, en Sassen is nodig om een anekdote af te ronden of hem erop te attenderen dat hij gebeurtenissen door elkaar haalt. Op andere momenten is hij plots onderkoeld geestig en bijzonder ad rem, zeker over vroeger.  

 

Cees Nooteboom in zijn tuin. Foto: Thomas Heerma van Voss

 

Gedetailleerd omschrijft hij hoe hij als tiener Duits, Frans, Engels en Spaans leerde: ‘Ik had geen opleiding, maar liftte heel Europa door.’ Die ‘belachelijk’-anekdote vertelt hij met smaak. Het volgende moment zegt hij hoe hij ruim zestig jaar terug op dit eiland terechtkwam, via familie van zijn eerste echtgenote Fanny Lichtveld. ‘Door haar kende ik Flip van Vliet, die had hier een huis waar ze in de zomer heen gingen. Vanaf dat moment ben ik hier blijven terugkeren. Ook nu zij hier allemaal niet meer zijn. Ik was meteen geboeid door de eigenzinnigheid van het leven hier. Veel cultuur, veel verleden. Veel geheimen. Inmiddels ben ik vergroeid met dit eiland. Ik heb hier allemaal families leren kennen, hun kinderen zien opgroeien. En verder… hebben we het hier goed, met zijn tweeën. Toch?’  

 

Sassen: ‘Ja. Zeker, zeker.’  

 

Nooteboom: ‘Dit is een fantastische plek om te leven. En ik heb op dit eiland zoveel geschreven.’ 

 

Het eiland komt regelmatig in zijn werk voor, onder meer in zijn verhalenbundel ’s Nachts komen de vossen (2009). De bundel werd bekroond met de Gouden Boekenuil; vijf jaar daarvoor kreeg Nooteboom al de P.C. Hooft-prijs (2004) en de Prijs der Nederlandse Letteren (2009). Jarenlang werd hij beschouwd als Nederlands voornaamste kandidaat voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Inmiddels voelt dat alles ver weg. Sinds enkele maanden lukt lopen niet meer. Sassen regelt alles in huis. Zodra ze tijdens mijn bezoek even van haar plek is, wordt Nooteboom onrustig: hij roept haar veelvuldig, wil dat ze zo snel mogelijk terugkomt. Ze verschijnt met een dienblad vol schoteltjes ham, olijven en kaas. Nooteboom drinkt whisky met ijs. Wanneer zijn glas leeg is, zegt hij: ‘Tingelingeling.’  

 

Sassen komt dan overeind en schenkt hem bij. 

 

Ik laat hem de tekening zien die me naar Menorca heeft geleid, een minimaal zelfportret dat bestaat uit slechts enkele lijnen – de contouren van een silhouet. Herinnert hij zich de tekening nog? Zonder twijfel: ‘Ja.’ Wat dan? ‘Dat moet je aan haar vragen.’ Hij knikt naar Sassen, aait haar schouder. ‘Zij is een belangrijk deel van mijn geheugen. Altijd al geweest trouwens.’

 

‘Dat krijg je als je ouder wordt. Je wordt meer en meer geconfronteerd met dingen van vroeger’

 

Zijn medische toestand benoemt hij de hele middag niet. Hij spreekt er behendig omheen, al is hij zich er duidelijk bewust van. Over het zelfportret praat hij na een pauze toch zelf verder: ‘Geniaal vind ik die tekening niet bepaald. Gewoon, zoiets wat je dan een keer doet. En dan op een dag komt iemand naar je toe gereisd om te vragen hoe en wat. Dat krijg je als je ouder wordt. Je wordt meer en meer geconfronteerd met dingen van vroeger.’ Als Revisor-oprichter Dirk Ayelt Kooiman ter sprake komt, zegt hij: ‘Ja, Kooiman, ach. Dat was echt iemand om je aan op te trekken. Er gebeurde altijd iets bij hem. Was fantastisch om te kennen. Is ook alweer jaren dood. Maar zo’n gesprek wil ik niet. Blablabla, die is alweer dood. Die is alweer dood.’ 

 

Het zelfportret van Cees Nooteboom voor De Revisor, 1977

 

 

Judith Herzberg: ‘Ik vind het helemaal niet slecht. Dit nam ik gelukkig ook niet te serieus’

In Nootebooms recent verschenen dagboek De danser en de monnik (2023), dat de periode tussen 1970 en 1995 beslaat, gaat het uitgebreid over de literaire gebeurtenissen en figuren van zijn tijd, en opvallend genoeg ook vaak over Nootebooms chronische onzekerheid: hij twijfelt constant of hij wel helemaal meetelt binnen de Nederlandse literatuur. ‘Ik schreef in de jaren zeventig veel voor Avenue. Hartstikke leuk blad. Ik was dol op die mensen. Ik kon daar doen wat ik wilde. Veel budget. Veel ruimte voor reizen. Die stukken zijn later ook in andere vormen in mijn boeken terechtgekomen. Maar het rare was: intellectueel Nederland keek op dat blad neer. Ik werd geminacht door die mensen.’ 

 

Sassen: ‘Het verbaast me in hoeverre je overeind bent gebleven. Als ik sommige recensies las vroeger, zo hard… Ik zou geen letter meer op papier krijgen. Die eerste recensie van Rituelen in NRC… Echt een persoonlijke aanval.’ 

 

Nooteboom: ‘Ik liet me er nooit door afleiden. Ik deed altijd wat ik zelf wilde. En die NRC-recensie ben ik vergeten. Ik zweer het.’ Een guitige glimlach. Daarna neemt hij een flinke slok whisky – tingelingeling. 

 

Een poosje blijft het stil, op het geluid van de wind na. ‘Rotwind. Past niet bij dit eiland.’ Dan wijst Nooteboom naar de ezel van de buren die komt aangelopen, tot pal achter een stenen muurtje. Zodra het dier geluid maakt, steekt Nooteboom tevreden zijn vinger op. ‘Héél gezellig vind ik dat. Komt even kletsen. Voor mij is dit gebalk hét geluid van de dag.’ Even later kwetteren de vogeltjes en verzucht de schrijver blij: ‘Die komen ook lekker meeleuteren. Ik klets hier op het terras elke dag met de vogels.’ Hij leunt iets naar me toe. Ik draag een T-shirt, Nooteboom wijst naar mijn blote armen. Bezorgd: ‘Zeg, heb jij het niet hartstikke koud?’  

 

Dat heb ik niet. Maar hij wel, dus legt Sassen een dekentje over hem heen. ‘Waar hadden we het over?’ vraagt Nooteboom. Glazig bekijkt hij het zelfportret. Ik begin over Kooiman en Avenue, over de receptie van zijn werk. ‘Ja, ja, ja,’ zegt hij snel. ‘Rituelen heeft mijn positie wel verbeterd. Ik voelde toen ik het schreef meteen: dit is speciaal.’ Een plakje ham verdwijnt in zijn mond. ‘En ik publiceerde veel in het buitenland, zeker ook toen. Als je eenmaal in Le Monde tussen de grootheden hebt gestaan, dan veranderen de mensen in Nederland ook wel hun mening. Er waren overigens ook aardige mensen in de Nederlandse literatuur.’ Zoals? Hij denkt na. Tastend gaat zijn hand opzij en hij legt hem op die van Sassen. ‘Jan Donkers,’ zegt hij. ‘Ik kon altijd goed opschieten met Jan Donkers. En nog meer mensen, maar daar kom ik zo op.’  

 

De werkkamer van Cees Nooteboom. Foto: Thomas Heerma van Voss

 

Het oeuvre van Nooteboom bestaat uit ruim honderd titels, in vrijwel alle denkbare genres. Maar hij schrijft niet meer. ‘Dat lukt fysiek niet. Heel soms een zinnetje met de hand. Voor eventuele gedichten… Toch? Poëzie heeft altijd een aparte status gehad. In een gedicht kan iets ineens ontstaan, gewoon binnen een paar woorden. En ik denk nog wel vaak aan mijn studio. Ik weet dat die plek er is. Die bestaat nog. Ik kom er alleen niet meer bij.’ 

 

‘Ik denk dat ik daar wel goed in ben geweest in mijn leven: herkennen wanneer geluk zich aandiende’

 

Nog altijd verschijnen er veel titels van Nooteboom: dagboeken, poëziebundels en essays. Ze komen meestal niet meer uit bij zijn vaste uitgeverij De Bezige Bij, maar bij Koppernik. ‘Mijn dagboeken werden afgewezen door De Bezige Bij.’ Nooteboom tikt met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. ‘Onbegrijpelijk. Eerder wezen ze ook al andere projecten van me af. Maar gelukkig geeft Koppernik die heel mooi uit. Koppernik-uitgever Bart Kraamer bevalt mij zeer goed. Hij is geïnteresseerd en toegewijd.’ Ze kennen elkaar uit Café de Zwart in Amsterdam. Traag maar helder vertelt Nooteboom over hun band. ‘De vraag is altijd: hoe gaan mensen met je werk om? Je moet het herkennen als mensen je au sérieux nemen. Dat is geluk hebben, en de kunst is: zulk geluk herkennen. Ik denk dat ik daar wel goed in ben geweest in mijn leven: herkennen wanneer geluk zich aandiende. Wanneer iets mogelijk was.’ Kijkt hij zo ook terug op dat enorme oeuvre: als het resultaat van iemand die de verhalen op de juiste momenten herkende, tijdens zijn vele reizen, achter zijn schrijftafel? ‘Dat weet ik niet.’ Hij kijkt rond, zijn blik blijft hangen bij het zelfportret op tafel. ‘Zo’n boek verdwijnt uit je systeem. Allemaal – alles wat ik geschreven heb. Ik kan daar niet meer sentimenteel over doen. Het hoort bij die vergangene Zeit.’ 

 

Hij begint te hoesten, hij slaat op zijn borstkas: ‘Nu stoppen, klootzak.’ Het gesprek waaiert alle kanten op, ruim twee uur zitten we in de tuin. Sassen doet hem een sjaal om. Ik besef dat ik zeker niet al mijn vragen vandaag kan stellen; Nooteboom begint zichzelf te herhalen, hij zegt zachtjes dat hij het even niet meer kan volgen. Desondanks benadrukt hij hoe fijn hij het vindt: een interviewer op bezoek, zoals vroeger zo vaak gebeurde. Als pauze leidt Sassen me rond over het terrein. Ze laat de studio zien, die ruim en ordelijk is: een brede tafel, alle boeken op de planken staan strak recht, daaronder liggen stapeltjes klassieke cd’s. ‘Hier werd altijd zeer intensief gewerkt. Nu gebeurt er dus niks meer.’ 

 

De boekenkast van Cees Nooteboom. Foto: Thomas Heerma van Voss

 

Ze gaat me voor naar het woonhuis, langs de twee palmen die Nooteboom decennia terug met Hugo Claus heeft geplant. Sinds enkele maanden haalt Nooteboom de eerste verdieping niet meer, dus al het leven speelt zich tegenwoordig af op de begane grond. Die bestaat uit een ruime woonkamer met grote televisie en zitstoelen, een kleine keuken waar Nooteboom elke avond in zijn rolstoel naast zit terwijl Sassen kookt. Aan de achterzijde is een ruimte die ooit dienstdeed als Sassens werkkamer – veel zonlicht, een kast met Nootebooms belangrijkste boeken. ‘De eerste keer dat ik in dit huis kwam, wist ik dat ik me hier thuis zou gaan voelen,’ zegt Sassen.  

 

Vanaf 1979 is ze samen met Nooteboom, ze was toen zesentwintig. In 2017 zijn ze getrouwd. ‘Maar het is nu natuurlijk zwaar. Cees heeft veel zorg nodig. Ik doe het bijna allemaal alleen, ik werk verder niet meer. Als ik achter mijn computer zit, vraagt hij meteen: “Wat zit je daar te rommelen?”’ Boodschappen doet ze ruim vooruit, opdat ze niet te vaak weg hoeft. Als ze wel naar de supermarkt rijdt, gaat Nooteboom mee; hij wil altijd naar buiten. Waar zijn ooit onbedwingbare reislust en nieuwsgierigheid hem tegenwoordig toe leiden: hij wijst straten en steegjes aan die hem onbekend voorkomen. Daar rijdt Sassen dan doorheen. Naast de bijrijdersstoel ligt een kladblok voor het zeldzame geval dat hij nog een woord wil noteren. Eenmaal bij de supermarkt koopt ze eerst een Spaanse krant, ze brengt die naar hem toe, en daarna doet ze de boodschappen zo snel mogelijk in haar eentje. ‘Het lukt binnen tien minuten, dat gaat nog net. Ons leven hier is beperkt, ja.’ 

 

‘Ik heb nooit literaire ruzies gekregen of polemieken bedreven’

 

Eenmaal terug in de tuin neem ik weer tegenover Nooteboom plaats. ‘Mooi, hè?’ vraagt hij. ‘Dit is helemaal mijn thuis.’ We praten nog lang verder – met soms onbestemde pauzes, maar ook veel boeiende zijpaden. Het gesprek komt op Claus en Mulisch, beiden vrienden van Nooteboom: ‘Het is moeilijk om zulke karakters uit te leggen aan mensen die hen niet gekend hebben. Ze waren heel verschillend, maar ik kon met allebei goed omgaan. Ik heb nooit literaire ruzies gekregen of polemieken bedreven. Harry was eigenlijk altijd bezig met de constructie van zijn publieke persona. En hij had een enorm zelfvertrouwen. Als hij iets ging schrijven, kwam het er bijna moeiteloos uit, het hoefde niet meer geredigeerd te worden. En Hugo… Die kwam hier vaak langs. Hij heeft delen van Het verdriet van België hier verderop geschreven, in een hotel op Menorca. Ik denk vaak aan Hugo, zo jammer dat hij er niet meer is. Er zijn nogal wat mensen dood. Daar houden ze niet mee op, met doodgaan.’ 

 

Opeens zegt Nooteboom: ‘Grote bek, hè?’ Zijn wijsvinger gaat omhoog. Hij heeft het over de vogels. ‘Ik hoor dit geluid ook ’s ochtends vroeg in bed. Zo fijn. Wat ze precies zeggen… Ik weet het niet, ik weet wel: zij vinden het prettig dat wij nu praten.’ Hij vertelt over een kip die laatst dit erf op liep en weken in de tuin verbleef. ‘Ook zo leuk. Ik heb elke dag met die kip gekletst.’

 

Nogmaals laat ik hem het zelfportret zien. Hij knikt afwezig. Erna komt het Literatuurmuseum ter sprake, waarvan recent enkele medewerkers bij hem op bezoek zijn gegaan om te spreken over zijn literaire nalatenschap. Want in het huis van Sassen en Nooteboom in Amsterdam staat een enorm archief. ‘Alles is bewaard,’ zegt Sassen. ‘Cees kan niks weggooien. Ik heb wel goed overzicht van wat waar ligt, de fotokopieën, de manuscripten, de dagboeken, de aantekeningen, het zijn tientallen verhuisdozen vol.’ 

 

Nooteboom: ‘Ik wil hier niet over nadenken.’ 

 

Sassen, snel: ‘Dat hoeft ook helemaal niet.’ 

 

Is hij dan helemaal niet bezig met wat hij achterlaat?  

 

Nooteboom: ‘Ik zweer van niet.’ Zijn wijs- en middelvinger gaan omhoog. Hij kijkt naar zijn vrouw. ‘Is dit waar?’ 

 

Sassen: ‘Ja, absoluut.’ 

 

‘Het gaat al zo lang over het einde. Op een dag is het je beurt, en die dag komt nu erg dichtbij’

 

Nooteboom: ‘Het gaat al zo lang over het einde. Op een dag is het je beurt, en die dag komt nu erg dichtbij. De vraag is dan: heb je daar vrede mee, ja of nee. Met die spullen loopt het straks wel los. Wat stellen die nou allemaal voor?’ Dan: ‘O, mijn correspondenties met Mary McCarthy, die zijn misschien voor sommige mensen wel interessant.’ 

 

Sassen: ‘Die brieven liggen ook allemaal in ons Amsterdamse huis.’ 

 

Nooteboom: ‘Als de boel daar nu in de fik vliegt…’ 

 

Sassen: ‘Dan is het over, dan is je nalatenschap weg.’ 

 

Jan Siebelink: ‘Nu ik weer alleen ben, moet ik weer een beetje opnieuw leren leven’

Het begint te schemeren en de wind rukt op; het zelfportret waait van tafel, de tuin door. Ik raap het op en we verplaatsen ons naar binnen. Ondersteund door Sassen laat Nooteboom zich vallen in zijn vaste stoel, recht voor de televisie. ‘Dit zijn de fitnessoefeningen. Muchas gracias. Het is tijd voor een borrel.’  

 

Dagelijks kijken Sassen en hij hier naar Nieuwsuur, en elke zondag naar Buitenhof. Nu wil hij het Spaanse journaal zien. ‘Of jaag ik je dan weg? Ik heb liever dat je nog even blijft.’ 

 

Ik ook, ik wil zo lang blijven als toegestaan is.  

 

‘Heb jij wel een plek om je glas neer te zetten?’ vraagt hij gealarmeerd. Die heb ik niet. Wat blijkt: van de drie bijzettafeltjes die hier tot voor kort stonden, is er nog maar één over. De andere twee heeft Nooteboom kapotgemaakt in een vlaag van frustratie wegens zijn medische toestand. ‘Ja, ja... Maar nooit mensen, alleen bijzettafeltjes,’ zegt hij. ‘Es hält sich in Grenzen.’ 

 

Er vallen steeds langere stiltes. Sassen begint over Nootebooms Gesammelte Werke die in elf delen zijn verschenen, completer dan zijn Nederlandse oeuvre en zeer chic uitgegeven, op fraai dun papier. Nooteboom: ‘Laat eens zien.’  

 

Ze reikt hem een deel aan, dat bestaat uit poëzie en prenten, plus essays over die prenten. ‘Als je dat openslaat, weet je meteen: dit is geen onzin. Ik vind het fijn die boeken in de buurt te hebben,’ zegt Nooteboom. Hij bladert, leest wat alinea’s na alsof ze hem nieuw voorkomen. Voelt hij nog altijd die onzekerheid van vroeger – of is er toch iets wat op trots lijkt voor in de plaats gekomen? ‘Dat zijn van die interviewvragen.’ Een lange pauze. ‘Trots, nee… Dat is nooit een van mijn meest vooraanstaande eigenschappen geworden. Maar het is interessant om dit alles terug te lezen. O ja, denk ik dan, we hebben een tijdje in Parijs gewoond, in Berlijn, in Los Angeles bij het Getty. Daar ben ik aan Allerzielen begonnen, dat is allemaal ook gebeurd. Fascinerend om terug te zien waar ik de afgelopen zeventig jaar mee bezig ben geweest.’  

 

Hij blijft bladeren, tot aan de laatste pagina. ‘Dit is toch wel erg solide. En ik heb dit mezelf maar gewoon geleerd. Mijn ouders lazen weinig. Mijn vader was geen intellectueel, maar een zakenman. En ik denk dat ik daar veel aan heb gehad. Zie je kansen voor wat je wilt doen? Waar dienen de mogelijkheden zich aan, wie zijn de belangrijke mensen? Mary McCarthy dus. De mensen van Avenue. Zij ook.’ Hij wijst naar zijn vrouw, die iets verderop aan de eettafel is gaan zitten.  

 

‘Dat is wederzijds,’ zegt ze snel. 

 

Nooteboom: ‘Anders houd je het niet zo lang vol samen. Zeker niet op zo’n afgelegen oord. We zijn op heel veel plekken geweest. Geen kinderen krijgen, ja, dat heeft me in staat gesteld veel van wat ik wilde te doen.’ 

 

‘Zo schreef ik mijn boeken ook. Ik had nooit een vastomlijnd plan. Op een gegeven moment groeiden ze, kregen de zinnen gewicht’

 

Sassen zet het verzamelde werk terug op de boekenplank, tussen enkele encyclopedieën en woordenboeken. Nog steeds zoekt Nooteboom voortdurend afkortingen, historische feitjes en Catalaanse woordjes op die hij niet (meer) kent. Hij kijkt naar het zwarte televisiescherm. Dan zegt hij: ‘Het leven is vaak een suite van toevalligheden. Waarom doe je de dingen die je doet? Het is zeker niet zo dat ik alsmaar geweldige beslissingen heb genomen. Veel dingen vloeiden gewoon voort uit wat ik toevallig ondernam, waar ik toevallig was. En dan kan iets plotseling gebeuren. Zo schreef ik mijn boeken ook. Ik had nooit een vastomlijnd plan. Op een gegeven moment groeiden ze, kregen de zinnen gewicht.’ 

 

Sassen: ‘Maar je kan niet zeggen dat het je allemaal maar overkomen is.’ 

 

Nooteboom: ‘Hmm?’ 

 

Sassen: ‘Je hebt er altijd voor gezorgd dat je zoveel mogelijk open kon laten. Geen gezin, geen vaste baan.’ Tegen mij: ‘Als ik echt kinderen had gewild, had ik een andere man moeten vinden, dat begreep ik meteen. Maar ik ben toevallig eerst Cees tegengekomen. Er zijn altijd medelijdende blikken geweest als ik weer eens met hem meeging op reis, dat ik mijn leven aanpaste aan hem – alsof ik hem dien of zo. Onzin, en ik denk ook: als ik dat niet zou willen, zou ik het anders doen. Wel vind ik het belangrijk om in een relatie talent alle ruimte te geven, en dat hebben wij gedaan.’ 

 

Het is onduidelijk in hoeverre Nooteboom die woorden registreert. Hij zegt alleen nog: ‘Ruimte is voor mij altijd cruciaal geweest. De vrijheid om naar een plek te kunnen reizen en een oude schrijver te interviewen, gewoon gáán. En als dat interview niet lukt omdat die ziek is, dan kom je een dag later terug, en weer een dag later. Net zo lang als nodig is voor je hem spreekt.’ 

 

Een greep uit de boekencollectie van Cees Nooteboom. Foto: Thomas Heerma van Voss

 

Door een onwaarschijnlijk toeval is de recentste editie van De Revisor twee dagen geleden in dit huis beland. Jaco Groot, oprichter van uitgeverij De Harmonie, stuurde het nummer samen met een briefkaart naar Menorca. Vroeger zagen Nooteboom en Groot elkaar elke zondagmiddag, direct na Buitenhof, bij café Papeneiland in Amsterdam; Sassen was daar ook bij, evenals Groots inmiddels overleden echtgenote Elisabeth. ‘Een heel goeie vriendschap was, nee ís dat,’ zegt Nooteboom nu. Hij bekijkt de kaart die Groot heeft beschreven: blijf heel. Vervolgens slaat hij die nieuwe Revisor open. ‘Dit soort bladen… Het zijn tegenwoordig een soort boeken. Waarom toch? Vroeger zagen literaire tijdschriften er veel aantrekkelijker uit. Goed, even anlesen.’  

 

Nooteboom inspecteert de inhoudsopgave – geen van de namen komt hem bekend voor. En dan gebeurt er iets wonderlijks. Hij leest bladerend uit diverse Revisor-bijdragen voor en begint ze hardop te redigeren: hij benoemt gemeenplaatsen en clichés, herhaalt peinzend citaten die rammelen, constateert na de eerste bladzijde van een kort verhaal: ‘Deze persoon wil veel te graag Grote Literatuur schrijven.’ Zijn wenkbrauw gaat sceptisch omhoog terwijl hij het werk van een jonge dichter voorleest: ‘Goh, dit is iemand die echt even flink is bezig geweest.’ Erna: ‘Ik probeer het echt te volgen, maar er zit overal zo’n rare toon in. “Een weerbarstige realiteit die in het gezicht slaat.” Wat betekent dat? Zitten wij in een weerbarstige realiteit?’ Alles wat Nooteboom opmerkt, is accuraat, alsof er spiergeheugen van zijn brein in werking wordt gesteld; een scherpte die nog altijd in hem zit maar die hij steeds moeilijker kan bereiken. 

 

Willem Jan Otten: ‘Ik geloof dat ik nog altijd meer uit geldingsdrang schrijf dan uit innerlijke noodzaak’

De Revisor gaat dicht. Sassen schenkt een laatste glas whisky in. Daar zit Nooteboom, op zijn vaste plek. Ooit leidde hij meerdere levens tegelijk, zo werd althans vaak beweerd omdat hij op zoveel plekken woonde, schreef, publiceerde. Tegenwoordig is zijn wereld gekrompen tot deze vierkante meters op Menorca. Hun laatste grote reis maakten Sassen en hij acht jaar geleden, naar Peru. Vanaf 2020 ging zijn fysiek sterk achteruit. Al geeft hij zelf een andere verklaring voor zijn afgenomen reislust: ‘Op een gegeven moment heb je het wel gezien allemaal.’  

 

‘Er is geen reden voor mij nu naar Nederland te gaan. In Amsterdam kan ik, wil ik nooit in een rolstoel zitten’

 

Sassen: ‘Bijna al mijn spullen liggen nog steeds in Amsterdam. We dachten vorig jaar echt dat we hier maar eventjes zouden zijn, alleen toen holde Cees verder achteruit, toen kwam de rolstoel, enzovoorts.’  

 

Nooteboom knikt. In hun Amsterdamse huis ziet hij zichzelf niet meer komen. Te veel trappetjes. Zijn werkkamer daar heeft hij al jaren niet meer bereikt. ‘Er is geen reden voor mij nu naar Nederland te gaan. In Amsterdam kan ik, wil ik nooit in een rolstoel zitten.’ 

 

Sassen: ‘Wel zag ik, Cees, dat je paspoort over een jaar verloopt. Maar ik weet niet hoe de situatie er dan voor staat.’ Ze lacht liefdevol, een beetje nerveus. 

 

Nooteboom: ‘We zien wel hoe ik me dan voel. Als ik er slecht aan toe ben, laat ik mijn paspoort niet verlengen. Ik zit hier in elk geval goed. En vandaag gaat het alweer iets beter dan gisteren. Daar klamp ik me aan vast.’  

 

Hij kijkt rond door de kamer, zijn ogen haken zich vast in de mijne: ‘Zeg, heb jij geen koude armen? Dat vraag ik mij nou de hele tijd af. Moet de kachel aan?’  

 

Dat hoeft van mij niet. Nooteboom zegt: ‘Ik heb het ook niet koud, maar dat kan elk moment komen.’  

 

Dan zegt hij dat hij ‘een beetje uitgedoofd’ is voor vandaag. ‘Ik heb mij gegeven.’  

 

We nemen afscheid met een omhelzing. Straks, na mijn vertrek, zal Sassen nog een eenvoudige maaltijd maken, daarna wil hij direct naar bed. En dan? Morgen zal de ezel weer van zich laten horen, de vogels zullen kwetteren zodra de zon opkomt, en Cees Nooteboom zal er geen woord meer over schrijven, maar hij zal het allemaal horen.