Brieven in tijden van afzondering #4: ‘Voel je veel hunkering tijdens deze lockdown?’

Op zoek naar archiefstukken om de huidige crisis aan te spiegelen, komen Roman Helinski en Thomas Heerma van Voss toch vaak uit bij het thema oorlog. Deze week lezen ze de droge briefjes die Simon Vestdijk tijdens zijn verblijf in een Duits interneringskamp schreef aan zijn secretaresse, huishoudster en minnares Ans Koster. ‘Voortdurend bericht hij haar over eten en dan vooral over vlees, is dat jou opgevallen?’ 

 

Brieven in tijden van afzondering

Lees hier alle brieven

27 april 2020, Amsterdam

Ha Thomas,


Laat ik je citaat van Dèr Mouw terugkaatsen: ‘Ik vroeg je, hoe ’t met joù ging, met ’t werken, drinken, vrijen, plassen. Waarom antwoord je daar niet eens op?’ Zo letterlijk vroeg ik je dit allemaal niet, maar ik blijf wel benieuwd naar wat de afzondering met je doet. Het klinkt alsof je leven zijn gang gaat, niet beter is dan eerst maar ook niet veel minder. Klopt dat? Ik waardeer dat je je niet te veel laat meevoeren door je gedachtes en emoties, zoals ik deze dagen meer doe.

 

Zelf ben ik eventjes ontsnapt aan het strenge regime dat ik mezelf heb opgelegd. Het was nodig, in mijn hoofd was het zo bedompt als in een wasserette. Ik heb de fiets op een zonnige vrijdag gepakt. En ik ben vanuit Amsterdam naar Muiden gereden, zoals de Amsterdamse schrijver Nescio geregeld deed. Twee jaar terug maakte ik die korte tocht ook al een keer en schreef erover voor het Literatuurmuseum. Het was er dit keer uitgestorven en ik heb op een muurtje gezeten, een hele tijd. Op de terugweg dronk ik mijn eerste espresso buitenshuis in zes weken. Afgehaald bij een tentje en in de zon op een bankje op een brug geleegd. Er zat bijna geen koffie in het bekertje – ik had een dubbele moeten nemen – maar ik heb er toch zeker twintig minuten over gedaan, eerst een paar keer de geur diep opgesnoven en daarna slokje voor slokje opgedronken.

 

De bedompte loomheid was bij thuiskomst verdreven, schrijven en lezen gaat me sinds de fietstocht weer makkelijk af.  Met hulp van conservatoren van het Literatuurmuseum ben ik op zoek gegaan naar relevante stukken uit het archief, wat ik net als jij lastig vind; schreef men in het verleden niet zo veel over virussen? Of is dit wat wij nu meemaken inderdaad, zoals je al min of meer schreef, een ongekende periode, nauwelijks vergelijkbaar met eerdere situaties? Is dat de voornaamste reden dat we geen materiaal vinden?

 

Ik las enkele passages uit de oorlogsdagboeken van Godfried Bomans, hij beschrijft ‘de bende’ die de praktische uitwerking van de bevrijding in 1945 in zijn ogen was. Ik kan me goed voorstellen dat na zoveel jaar bezetting de emoties oncontroleerbaar hoog oplopen bij de mensen – kijk alleen al naar mijn eigen uitzinnigheid na pas zes weken om een fietstochtje. Bomans schrijft:

 

Vanochtend met Hans de stad in. Overal vlaggen. Veel menschen, doch meerendeels rapalje. Op de groote markt werden de Duitsche verkeers- en verbodsborden afgerukt en vertrapt. Er werd met voetzoekers gewerkt, waardoor er door patrouillerende Duitsche soldaten drie menschen in de Groote Heerstraat werden neergeschoten. Een vreemd contrast: overal vlaggen en zingende menschen, en daartussen de verbitterd kijkende en tot de tanden gewapende Duitsche weermacht.

 

Dagboek van Godfried Bomans, 5 mei 1945. Collectie: Literatuurmuseum

 

Het valt me op – niet voor het eerst overigens, Thomas – dat we in onze zoektocht naar geschikte stukken veelvuldig uitkomen bij het thema oorlog.

Bij dezen voeg ik aan die lijst graag Simon Vestdijk toe, die vanuit opsluiting in interneringskamp Sint-Michielsgestel van 1942 tot 1943 schrijft aan Ans Koster, zijn secretaresse, huishoudster en minnares. Ik had het over de montere brieven van mijn vader uit de gevangenis in Amerika. Van Vestdijks brieven uit gevangenschap kan niet worden gezegd dat ze opgewekt klinken, maar ze zijn ook zeker niet pessimistisch.

 

Op 17 mei 1942 schrijft hij: ‘In alle opzichten is het verblijf hier heel merkwaardig, en hoewel ik natuurlijk liever bij jou zat, moet ik toch zeggen, dat ik deze ervaring niet graag had willen missen – tenminste als het niet te lang duren zal en ik er zonder kleerscheuren afkom.’ Het duurt wel lang, die hele gevangenschap. Pas in 1943 komt Vestdijk vrij – al zit hij niet voortdurend vast in Sint-Michielsgestel, maar ook een maand in het Oranjehotel. 

 

Een berg briefjes schrijft hij gedurende die tijd aan Ans Koster. Ik heb pas een fractie ervan gelezen. Wil jij de rest eens bekijken? Interessant is het alleszins, huiselijk en degelijk. Vaak schrijft Vestdijk over praktische zaken. Publicatiedata van verhalen, het verzenden van pakketjes om het rantsoen aan te vullen, sociale plichtplegingen. Soms over een voor een schrijver levensbelangrijke kwestie. Op 27 mei: ‘Stuur eind v.d. week ook inkt; ik heb tot nog toe moeten leenen (of zelfs stelen).’ Vestdijks vriend A. Roland Holst – van wie je vorige week het verhaal ‘Een virus’ las – komt ook even in de brieven terug. Roland Holst stuurt sigaren op naar Vestdijk. 

 

 

De toon van Vestdijk doet me denken aan jouw brieven, wanneer je schrijft over deze maanden. Zonder opsmuk verslag doen van de rimpelingen van het leven, ook als die rimpelingen steeds hardnekkiger worden. Zelf dik ik situaties graag aan, voeg kleur en smaak toe. Waarom doe ik dat eigenlijk?

 

Gaan we dan wel met elkaar corresponderen als ik in zelfgekozen afzondering zit op bijvoorbeeld Lanzarote? Jij informeert of dat niet wat voor mij zou zijn, mezelf met mijn geliefde terugtrekken op zo’n eiland. Sowieso zou ik liever kiezen voor een Italiaans dorpje. Ik zal eens vragen of mijn vriendin dit ook ziet zitten. Onze relatie is pril, ze woont in een warmer land waar mondkapjes verplicht zijn bij elke stap buitenshuis. We skypen ontzettend veel, spelen spellen online en kijken dezelfde series, waarbij we aftellen, zodat we gelijktijdig aan de aflevering beginnen. Bezoeken kunnen we elkaar op dit moment niet, maar ik ga meteen naar haar toe zodra dat mogelijk is.

 

Blijf binnen,

 

Roman

 

29 april 2020, Amsterdam

Dag Roman,


Vraag je me nu echt hoe het met mijn seksleven ervoor staat? En met mijn alcoholgebruik, en met mijn plassen, wat er met dat laatste ook precies bedoeld wordt? Je doet het weliswaar enigszins verscholen achter dat citaat van Dèr Mouw, maar zoals bekend is het aanhalen van de woorden van iemand anders soms de beste manier om een ongemakkelijk onderwerp aan te snijden of een indirecte vraag te stellen, die truc wordt regelmatig in de politiek toegepast.

 

Uit je brief maak ik op dat je me in onze correspondentie wat terughoudend vindt. Je schrijft dat ik me niet laat meevoeren door gedachtes of emoties, je gebruikt de woorden ‘zonder opsmuk’ over mijn schrijfstijl – en ik zal eerlijk zijn, Roman, heel even betrapte ik me bij die omschrijving op de gedachte: vind je dat ik saai schrijf, zit er geen memorabele zin tussen?

 

Onzinnige ijdelheid, ik zal je er verder niet mee lastigvallen, maar ik schrijf dit omdat het gedeeltelijk een antwoord is op je vraag; ik moet nog steeds wennen aan mijn overschot aan vrije tijd en mijn gedachtes waaieren regelmatig alle kanten uit, soms naar brede zorgen over de maatschappij, over de toekomst van het culturele veld, soms naar de paar vierkante meters waarop mijn leven zich is gaan afspelen, de kat die ik al uitgebreid aan je beschreef, praktische klustaakjes in huis waarmee ik mijn zinnen probeer te verzetten. Drinken doe ik per week ietsje meer, af en toe ’s avonds voor het slapengaan een whisky, soms twee. Geen klachten bij het plassen, trouwens. Mijn seksleven heeft zich keurig aangepast aan de voorschriften uit Den Haag. Ik schrijf intussen aan van alles door elkaar, de ene dag overtuig ik mezelf ervan dat ik veel uitvoer, op andere momenten meen ik dat ik juist veel meer gedaan moet krijgen en vult mijn hoofd zich met gêne, half onderdrukt schuldgevoel, onrust. Omdat ik voel dat buiten alles anders wordt en ik maar binnen zit? Omdat ik bang ben dat ik wegkwijn als dit te lang voortduurt?

 

Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen: misschien kom ik kalm over, Roman, maar ik geloof dat ik dat juist nastreef omdat ik het lang niet altijd ben. Zoals ik op mijn meest vermoeide dagen uitgebreid douch en mijn haren was, mijn baard scheer, nette kleren aantrek – juist om mijn buitenkant tenminste wel ongeschonden over te laten komen terwijl de binnenkant zich een puinhoop voelt – zo blijf ik deze periode bij voorkeur ook rustig als ik over deze crisis praat of schrijf. Doemgedachtes leiden alleen maar af.

 

Een bescheiden bekentenis. Nog niet zo lang geleden – het voelt als afgelopen weekend maar het moet gezien de setting langer dan zes weken terug zijn – zat ik naast jou op je bank in je appartement, daar in dat fraaie Witsenhuis. Zoals gebruikelijk speelden we iets te fanatiek een voetbalspelletje op je Xbox. Na een tijdje kreeg ik maagpijn, geen idee waardoor of waarvan, het was een pijn die ik niet kende. Ik had het kunnen zeggen, misschien was dat wel het meest logisch geweest om te doen, maar er was mij heel veel aan gelegen om niets te laten merken. Om jou niet op te zadelen met mijn klachten, om jou niet anders naar mij te laten kijken, om gewoon verder te gaan met waar we mee bezig waren. Zolang ik het niet benoemde, zou het buiten mij niet bestaan, en dat leek me ineens het allerbelangrijkste van die hele avond. Pas op de fiets naar huis namen de steken eindelijk iets af, en ik merkte dat ik dacht: goed gedaan, ik heb hier niks van getoond.

 

Voor de goede orde: hiermee bedoel ik niet dat ik dagelijks panikeer of pijn camoufleer, wel dat ik mezelf zodra die gevoelens al te zeer opspelen probeer te richten op andere zaken. Praktische dingen, deadlines. Verhalen van anderen. Ook daarom waardeer ik het dat je de – flinke hoeveelheid – brieven van Vestdijk onder mijn aandacht hebt gebracht. Inderdaad, wat schrijft hij het allemaal sec op. Wie de brieven zonder enige context zou lezen zou moeilijk kunnen opmerken dat ze geschreven zijn tijdens oorlogstijd, of geadresseerd zijn aan een geliefde; Ans lijkt ook nadat ze zijn minnares werd nog hoofdzakelijk zijn huishoudster en secretaresse te zijn gebleven, zelfs op die noodgedwongen afstand. 

 

Vestdijk aan Ans Koster. Collectie: Literatuurmuseum

 

Voortdurend bericht hij haar over eten en dan vooral over vlees, is dat jou opgevallen? ‘Alleen aan vleesch heb ik wel behoefte; kun je me misschien iedere week mijn aandeel gekookt opsturen? De leverworst is heerlijk!’ En: ‘De vleeschwaren zal ik gauw opeten.’ Tientallen zinnetjes stuurt hij haar kant op, slechts sporadisch onderbroken door een blijk van liefde, en ook die gaat altijd gepaard met enige afstand. ‘Hart. gr. en een zoen’, schrijft Vestdijk onder aan een zoveelste brief, alsof hij haar op die manier wilde herinneren aan haar uiteenlopende functies in zijn leven.

 

Een ander memorabel citaat, uit een brief van 27 mei 1942: ‘(…) als alles goed afloopt, hebben we alle twee een avontuur beleefd, waarvan we nog aan onze kinderen (pardon, ik bedoel de honden!) kunnen vertellen!’

 

Al met al lijkt hij die hele periode van oorlog, afstand en detentie vooral als een avontuur te zien, alsof hij de verhalen die hij er straks van kan maken al voor zich ziet terwijl de afzondering in volle gang is. Kijk jij zo ook weleens naar de band met jouw geliefde op afstand, Roman, als naar een verhaal dat jullie elkaar – en eventueel jullie honden of kinderen – straks kunnen vertellen? Herken je iets van de kalme, beheerste toon van Vestdijk, of leef je je uit in je berichten aan haar, mis je dat erg, voel je veel hunkering tijdens deze lockdown? 

 

Vestdijk aan Ans Koster. Collectie: Literatuurmuseum

 

Je fietstochtje klinkt paradijselijk, trouwens. Alsof je je liefde die je momenteel nauwelijks kwijt kunt bij je geliefde maar helemaal hebt geprojecteerd op dat ene kopje koffie in Muiden, ik krijg er ook meteen zin van om op pad te gaan. Maar vandaag blijf ik binnen, want gisteren was ik al buiten.

 

Iets anders: zou je het weer aandurven om met mij achter jouw Xbox plaats te nemen – op gepaste afstand natuurlijk, op jouw bank, of de een op de bank en de ander op een stoel? Of is dit idee bij voorbaat onverantwoord?

 

En o ja: als je, zoals je oppert, inderdaad op Lanzarote in zelfgekozen afzondering gaat, wil ik uiteraard met je verder corresponderen. Sterker nog, ik zie mezelf dan op enig (aangekondigd) moment wel langskomen – de vraag is dan eerder of ik welkom ben of dat jij dit ergens wel toereikend vindt, zulk contact met schermen ertussen.

 

Houd je goed.

 

Thomas