Jan Donkers: ‘Ik kan je exact het moment beschrijven waarop ik begreep dat ik nooit een romanschrijver zou worden’

In 1977 vroeg literair tijdschrift De Revisor verschillende Nederlandse schrijvers een zelfportret te tekenen. Een van de auteurs die een bijdrage inzond was Jan Donkers. Thomas Heerma van Voss bekeek zijn zelfportret in het archief van het Literatuurmuseum, en sprak de schrijver over die periode in zijn loopbaan. 

 

Of ik een grap maak? Dat is de eerste reactie van Jan Donkers, nadat ik hem heb gemaild over zijn zelfportret. ‘Ik word regelmatig geïnterviewd, en dat gaat altijd over muziek of Amerika of Amsterdam-Noord,’ schrijft hij. ‘Maar nooit over de literatuur, of over de verhalen die ik geschreven heb. Nee, dat is helemaal afgelopen.’ Vergelijkbare woorden herhaalt hij wanneer we ruim een week later tegenover elkaar zitten, in zijn fraaie bovenwoning in Amsterdam Oud-Zuid. Want ja, hij wil best praten over zijn zelfportret en over die periode, al heeft hij zich in dat rijtje Revisor-namen altijd een buitenstaander gevoeld. 

 

‘Het verschil tussen mij en bijna alle anderen op die lijst: ik wilde altijd journalist worden, geen literaire schrijver,’ zegt hij. ‘Theo van Gogh heeft me ooit een hele dag voor AT5 gevolgd, ik had net een journalistiek werk over Amsterdam-Noord geschreven en hij bleef me maar doorzagen of ik niet eigenlijk meer romans wilde schrijven en zo, hij zei steeds: “Wat is er toch gebeurd met de schrijver Jan Donkers?” Nou, Theo, zei ik, ik ben al mijn hele leven journalist, ik doe juist precies wat ik wil.’  

 

‘Het verschil tussen mij en bijna alle anderen op die lijst: ik wilde altijd journalist worden, geen literaire schrijver’

 

Guus Luijters: ‘Dankzij het schrijven durf ik mijn verblijf op aarde als geslaagd te beschouwen’

Lees ook

Jan Donkers (Amsterdam, 1943) is journalist, essayist en radiomaker. Om ons heen bevinden zich talloze aandenkens aan zijn langdurende loopbaan: foto’s van zijn werkreizen, een jonge Donkers samen met Johan Derksen, daarnaast Frank Zappa, er hangt kunst die hij in de loop van de afgelopen decennia verzamelde, veel boeken, veel muziek. Donkers woont hier al 35 jaar. De laatste tijd ruimt hij regelmatig op. Een deel van zijn vinyl ging weg, cd’s zijn ‘onhandiger om vanaf te komen, want die leveren niks meer op’.  

 

Hij lacht, zoals hij in het gesprek voortdurend doet. Ook wanneer ik hem vraag naar 1977, toen De Revisor hem vroeg voor dat zelfportret. ‘Ik vond dat zo’n leuk project, ik heb het boek dat eruit voortkwam ook nog ergens op zolder liggen. Zal ik het pakken?’ Straks misschien. ‘Goed, ja, nou, het was best logisch dat ze mij vroegen, ik had bij Propria Cures in de redactie gezeten en was als een van de eerste Revisor-redacteuren echt nog up and coming, een veelbelovende jonge schrijver.’ Weer lacht hij. ‘Een aanstormend talent en al die dingen.’ 

 

Aan het maken van die tekening zelf heeft hij een levendige herinnering. ‘Ik was net gescheiden van mijn eerste vrouw, de moeder van mijn zoon Sander, en leefde met mijn nieuwe vriendin, een vormgever van Vrij Nederland. Toen dat verzoek van De Revisor kwam, wilde ik eerst weigeren, nee, dit kan ik niet, op school kreeg ik altijd een 6- voor tekenen. Maar mijn vriendin zei: wel doen. Ze zette een spiegel vlak voor mijn gezicht, gaf me een stapel papier en wat pennen en ze zei: kijk maar, Donkers, wat zie je? Begin.’ 

 

Het originele zelfportret van Jan Donkers voor De Revisor, 1977
Zelfportret van Jan Donkers voor De Revisor, 1977. Collectie Literatuurmuseum

 

Wat hij zag, of in elk geval wat hij tekende: een nogal streng gezicht. Uitdagende blik, strakke mond, geen spoor van een glimlach te bekennen. ‘Volgens mij ben ik dat niet. Al hebben veel mensen in de loop der jaren wel tegen me gezegd: wat lijkt dat portret goed, Jan. Het is ook echt vaak gebeurd dat mensen zeiden: goh, ik durfde jou helemaal niet aan te spreken toen ik jou voor de eerste keer zag, je kijkt zo serieus. Terwijl ik juist ontzettend veel lol heb in mijn leven. Altijd gehad.’ Nu staat hij wel op, hij loopt de gang in, rommelt in een kast, komt terug met een tekening die hij ooit door een straatartiest in Havana liet maken. Een portret van hemzelf, iets ouder maar vooral vrolijker. ‘Hier lijk ik hopelijk meer op.’  

 

In 1977 was Donkers al ruim tien jaar professioneel aan het schrijven. Er waren toen twee verhalenbundels van hem verschenen, hij maakte radioprogramma’s voor de VPRO, schreef voor de Volkskrant als een van de eersten in Nederland over popmuziek, maakte veel reisverhalen en reportages. Hij vertelt er levendig over – veel namen, veel zijpaden. ‘Ik was toen, in 1977 dus, in veel opzichten waar ik hoopte te zijn,’ zegt hij, ‘want als scholier wist ik al dat ik journalist wilde worden. Toen ik zeventien of achttien was, probeerde ik al zoveel mogelijk te lezen over Amerika en Engeland. Ik ging elke zondag met de pont vanuit Noord naar de binnenstad, naar Van Gelderen in de Kalverstraat. Met mijn zakgeld kocht ik dan The Observer en The Sunday Times, die las ik van a tot z. Later bleken er veel Russische spionnen voor te schrijven, maar dat wist niemand en doet er verder niet toe. Goed, ik dwaal alweer af.’ 

 

Daar bij Van Gelderen zag hij begin jaren zestig een tijdschrift liggen dat hij niet kende. Op de voorpagina stond in grote letters: ‘H.J. Lunshof, portret van een zak’, waarmee werd verwezen naar de hoofdredacteur van Elseviers Weekblad. ‘Ik dacht dat ieder moment de politie kon binnenvallen, want iemand op papier een zak noemen, dat mocht toch helemaal niet? Toen wist ik al: bij dat tijdschrift wil ik horen.’

 

Donkers legt contact met het tijdschrift, stuurt vanuit zijn ouderlijk huis stukken in, en in 1964 treedt hij toe tot de redactie van Propria Cures. ‘In die paar jaar dat ik daar zat, heb ik een heel belangrijke les geleerd, iets waar ik nog steeds helemaal achter sta: dat in schrijven alles kan. En mag. Dat je mensen op het verkeerde been mag zetten en mag bespotten, dat je kan spelen met waarheid en fictie. Totale vrijheid, kortom. Er ging een wereld voor me open. En ik had nog eens de mazzel dat als je klaar was bij PC, de bladen in de rij stonden. Ik was nog geen vijfentwintig en kon al overal terecht.’ 

 

Desgevraagd noemt hij tijdschriften waar hij in de loop van der jaren voor is gaan schrijven – De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad, Holland Herald, De Haagse Post, en Hitweek waar ‘toen ook echt alles kon, helemaal alles’. Hij vertelt anekdotes over die jaren, noemt oud-collega’s die inmiddels zijn overleden, laat een paar vroegere uitgaves zien, zegt: ‘Het was soms heel flauw wat we deden, zoals toen we met de VPRO De Amsterdamse republiek gingen uitroepen en De Telegraaf heel boos werd. Maar soms was het ook echt grappig.’  

 

Jan Donkers. Foto: Steye Raviez/MAI, collectie Literatuurmuseum

 

Het zelfportret van Mensje van Keulen: ‘O god, ik had er iets geestigs van moeten maken’

Lees ook

Veel mensen met wie hij destijds samenwerkte, publiceerden in die periode ook hun eerste boeken. ‘Zeker uit PC-hoek. Mensje van Keulen, Guus Luijters, noem maar op. Toen dacht ik: verdomme nog aan toe, ik ga richting de dertig, ik moet ook gaan debuteren. Ik ben bij Thomas Rap terechtgekomen, een heel leuke man was dat, later kregen we onder de naam Nollie nog een moderubriekje in het katholieke weekblad De Nieuwe Linie… Dan spraken we rond borreltijd in een café af en schreven totale onzin, dat de nieuwe trend kaplaarzen was of zoiets. En dat kon toen ook gewoon. Maar ik dwaal weer af. Op een avond zat ik op het Leidsepleintheater, dat was een bioscoopje, ik zat achter Jaco Groot, die werkte voor Rap. Jaco, zei ik, wil jij mijn debuut uitgeven? Ik had nog geen letter op papier, behalve misschien een paar stukken die ik voor PC had geschreven. Jaco zei: waar kan ik tekenen? En het was geregeld.’

 

In 1973 verscheen Donkers’ debuut Opgeruimde verhalen, twee jaar later volgde Ouders van nu. Op beide fictiebundels, die bestaan uit verhalen, kijkt hij nu met weinig trots terug. Zo uitgebreid als hij af en toe vertelt over VPRO-projecten of zijn redactiejaren, zo beknopt is hij in zijn recensie van die twee bundels. ‘Als ik nu naar die eerste boeken kijk, denk ik: gadverdamme. Ik schaam me dood. Ze geven misschien een leuk tijdsbeeld van de vrije jaren zeventig, maar meer niet. Alleen een paar alinea’s vind ik nog leuk. Denk ik. Of nee, op één verhaal van die tijd ben ik wel trots, De verrassing, dat is eindeloos gebloemleesd in schoolboeken. Daar heb ik later ontzettend veel geld aan verdiend.’ Hij lacht. ‘Omdat het de hele tijd speelt met verwachtingen. Ik bouw steeds scènes op die dan anders uitpakken dan je denkt.’ Heeft hij zijn eigen werk nog in bezit? ‘Zeker, ik doe niks weg. Ik kijk er alleen nooit meer naar.’  

 

‘Als ik nu naar die eerste boeken kijk, denk ik: gadverdamme. Ik schaam me dood’

 

‘Ik kan je exact het moment beschrijven waarop ik begreep dat ik nooit een romanschrijver zou worden,’ vertelt hij even later. ‘Dat was kort na mijn tweede bundel. Ik had drie of vier maanden onbetaald verlof genomen bij de VPRO, ik wilde per se een roman afmaken. Ik had een paar hoofdstukken af en toen belde Karin van Gilst me op een dag, destijds stagiaire bij De Nieuwe Revu. Dat blad wilde tien schrijvers op reportage sturen: alles betaald, eersteklas-vlucht, grote vrijheid. Karin, zei ik, dat kan niet, ik ben net aan mijn debuutroman bezig. Ze benadrukte hoe jammer ze dat vond, want er was zo’n leuk onderwerp voor me bedacht: een gevecht van Mike Tyson in Las Vegas, voor de wereldtitel zwaargewicht. Twaalf seconden heb ik nog geaarzeld, niet langer. Ik vloog die week nog naar Las Vegas. En dat was prima, want dit wilde ik doen, op pad gaan.’ 

 

Sindsdien is hij de halve wereld rondgereisd, vaak werkgerelateerd – Donkers reisde ook veel voor onder andere Avenue en Voetbal International. ‘Er zijn jaren geweest dat ik voornamelijk in vliegtuigen zat en op vliegvelden rondhing. Dan zat ik in Accra, de hoofdstad van Ghana, een reportage uit te tikken over Machu Picchu in Peru, en dan moest ik vlak erna al door naar een voetballer in Amerika. Dit is het leven, dacht ik. Nieuwsgierig, actief. Mijn roman is er natuurlijk nooit gekomen. Die paar hoofdstukken liggen hier nog steeds ergens in een la.’ 

 

Wel bracht Donkers sindsdien diverse boeken uit: vaak bundelingen van essays en reisverhalen, veelal met de nadruk op populaire Amerikaanse cultuur. Ook schreef hij nog enkele fictieverhalen: een semi-autobiografische novelle genaamd De nacht duurt twaalf uren (1993), over een journalist die naar Tsjechië reist om de president te interviewen, en een jaar later een gebundeld feuilleton voor de Volkskrant getiteld Donkeyville USA, over een jochie dat in 1948 met zijn ouders naar Amerika emigreert. ‘Dat vond ik beide heel leuk om te doen, vooral door de vrijheid, ik kon alles fantaseren, werkelijkheid met verzinsel vermengen. Maar er is bij die boeken – bij fictie – nooit een heilig moeten gekomen. Al wilde Theo van Gogh dat toen maar niet horen.’ 

 

In 2013 verscheen de enige verhalenbundel waar Donkers werkelijk trots op is: Elvis ligt op Zorgvlied. ‘Daar heb ik razend mijn best op gedaan, maar helaas, niemand kocht ’m. Vijfhonderd exemplaren misschien? Meer niet. Mijn boek over Amsterdam-Noord doet het wel nog steeds goed, zit op zeven drukken inmiddels. En van mijn laatste muziekboek zijn 2000 exemplaren verkocht. Maar ja, daar staan ook plaatjes in.’

 

‘Ik dacht: o god, er komt een overload aan boeken over moeders, niemand zit te wachten op dat van mij. Maar momenteel ben ik er echt mee bezig’

 

Ad Zuiderent: ‘Zo kijk ik nu naar het schrijven. Als er niks komt, is het ook prima’

Lees ook

Wat drijft hem nu, op inmiddels 81-jarige leeftijd, voort? ‘Eigenlijk ben ik pas net met pensioen gegaan. Met schrijven over muziek stopte ik al eerder, en met radiodingen ook, dat moet dan gewoon. Maar nu heb ik helemaal geen klusjes meer op stapel staan. Behalve,’ en hij wijst om zich heen, naar de cd’s, de platen, de boeken, ‘al deze spullen uitdunnen en ergens in een loods opslaan waarschijnlijk.’ 

 

‘O, en ik ben van plan nog één ding te doen,’ gaat hij verder, ‘en dat is een boekje schrijven over mijn moeder. Daar loop ik al jaren mee rond, ik wil het uit mijn hoofd zien te krijgen – en op papier. Ik ben al begonnen toen de moeder het thema van de Boekenweek werd, jaren geleden dus. Toen dacht ik: o god, er komt een overload aan boeken over moeders, niemand zit te wachten op herinneringen aan mijn moeder. Maar momenteel ben ik er echt mee bezig. Het gaat alleen langzaam. Nu ik ouder word, word ik ook sentimenteler, en ik kan soms moeilijker onderscheiden wat nou gevoelens zijn of anekdotes of scènes die alleen voor mij veel betekenen, of ook echt in een boek.’ 

 

Laatst kwam Donkers bij het opruimen een bundeltje brieven tegen uit de inboedel van zijn ouders. ‘Liefdesbrieven uit de jaren dertig. Als ik dat lees, moet ik meteen een zakdoek erbij halen. En vaak komt er van het schrijven die dag even niks meer terecht. Maar ik heb wel een idee hoe ik die brieven in mijn boek kan verwerken. Hemingway heeft in zijn debuutbundel…’ Donkers komt overeind, trekt het boek uit zijn kast, ‘… korte cursieve stukken tussen de hoofdstukken door verwerkt. Zoiets wil ik ook gaan doen.’

 

Voor de komende weken staat één woord structureel in zijn agenda: schrijven. ‘Als ik iets niet in mijn ouderwetse agenda schrijf, dan gebeurt het niet. Daarom staat er elke dag dat woord, schrijven, schrijven, schrijven. Daardoor ga ik achter mijn bureau zitten – als iets in mijn agenda staat, dan moet het gebeuren. Dat is mijn journalistieke erfenis. Ik heb laatst al een paar fragmenten opgestuurd toen De Revisor me vroeg voor het themanummer Finale.’ Hij lacht. ‘Nu al bang dat ze het afwijzen.’