Simon Vestdijk had tijdens de oorlog kunnen doorwerken en hij was dan ook gewoon weer blijmoedig aan de slag met een nieuwe roman. Vrijwel direct na de oorlog stuurt hij een kaartje aan schrijver en verzetsman Johan van der Woude waarin hij laat weten ‘dat wij het er goed hebben afgebracht en nu als ware bevrijden van de nieuwe toestand genieten. Laat eens hooren hoe jullie het maakt!’ Verder gaat het over nieuwe boekplannen en heruitgaven. Kort na de bevrijding begon hij aan zijn roman Pastorale 1943 en half juli 1945 heeft hij al een lange vragenlijst voor Van der Woude over het ‘tijdsbeeld’ in zijn oorlogsboek.
Van der Woude heeft er moeite mee, niet alleen omdat hij ziek uit de oorlog is gekomen en nog lang niet de oude is, maar ook omdat zijn ‘afkeer voor de Duitsche bezetters-in-soorten wel zoo groot [is] dat de verscheidenheid en bijzonderheden van hun costuums of uniformen voor mij in een onaangename kleur zijn vervaagd’. Vestdijk had er minder last van, die was in zijn roman zelfs bezig de merites van het verzet te relativeren.
Pastorale 1943 vertelt het verhaal van een leraar Duits die in de oorlog min of meer tegen wil en dank in het verzet terechtkomt. Hugo Brandt Corstius schreef in Trouw over de roman: ‘De komi-tragische toon, de onhandige verzetslui, de soms ronduit gezellige beschrijftrant, de idiote conversaties, wekken verbazing.’ Zo kort na de bevrijding al schreef Vestdijk ‘een verbluffend rijk boek, dat meer dan welk andere roman ook een eerlijk beeld geeft van Nederlanders en Duitsers in een tijd waarover ons nu mythen over mythen wijsgemaakt worden’.
Dat is inderdaad verbazend en bijzonder, maar Vestdijk was ook tijdens de oorlog bezig geweest met waar hij altijd mee bezig was: de werkelijkheid literair proberen te begrijpen en verwerken.