Bordewijk dacht na over hoe het verder moest, en wat de rol van onderwijs kan zijn. Maar hij had zelf nog wel praktische problemen te overwinnen. Hij was bij het bombardement vrijwel al zijn eigendommen kwijtgeraakt – in zijn eigen woorden: ‘mijn geheele have, tot het allernoodzakelijkste toe – mijn schrijfmachine en attributen inbegrepen’. Hij schreef dit aan minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Jos Gielen. Op een schrijfmachine overigens, vermoedelijk van het kantoor waar hij werkte als advocaat. En dat terwijl Bordewijk werk graag loskoppelde van zijn literaire activiteiten.
Bordewijk stelt zichzelf in die brief op een ingetogen ironische manier voor: ‘Zonder blijk te willen geven van zelfoverschatting meen ik te mogen aannemen dat ik ten Departemente niet algeheel onbekend ben.’ En hij had wel enig recht om dat te schrijven, Bordewijk was niet alleen een van Nederlands beroemdste schrijvers, bovendien was hij betrokken bij de culturele zuivering – waarover straks meer. Het is moeilijk voorstelbaar dat een schrijver die zo’n grote rol speelt in het Nederlandse literaire leven, bij de overheid moest bedelen om een schrijfmachine. Toch is dat wat Bordewijk op 27 januari 1947 zal doen.