Ina Boudier-Bakker
Boudier-Bakker was iemand die de werkelijkheid bij voorkeur schrijvend probeerde te verwerken. Ze begon op 10 mei 1940 onmiddellijk met een dagboek, dat net als de oorlogsgedichten in boekvorm zou verschijnen, zij het pas dertig jaar na de oorlog: Met de tanden op elkaar. Vanaf de eerste regels (‘Om half 4 werd ik wakker door geluid, dat ik niet dadelijk begreep. Hendrik zei: “Er wordt geschoten – vliegtuigjes”’) noteert ze alle ervaringen, bijna als een verslaggever. Ook het verhaal rondom de Bevrijdingsdagen noteert ze uitgebreid, en met gevoel voor spanning. Want vanaf 5 mei is er vrijheid, maar de Duitsers zijn nog niet weg, en niemand durft de vlag uit te laten hangen: ‘Stille dag,’ schrijft ze over 6 mei. ‘De feestvreugde terneergeslagen door het aldoor uitstellen van de intocht.’ Een dag later wordt er wel feestgevierd, het Wilhelmus gezongen, maar Boudier-Bakker heeft ook oog voor de mishandeling van meisjes die Duitse soldatenvriendjes hadden gehad: ‘’t volk heeft de meisjes, die aldoor met Duitse soldaten hebben gelopen, kaal geknipt-soms nog met teer ingewreven, en daarop een rood hakenkreuz. Er zijn daarbij ook ernstige mishandelingen gebeurd: meisjes in ’t water gegooid.’
Met minachting schrijft ze over de Nederlandse nazi’s: ‘Mussert, Geelkerken, Blokzijl; geen van hen heeft de moed gehad te doen wat de grote Nazibonzen in Duitsland deden, vóór hun gevangenschap: zelfmoord plegen. De schurk Himmler vergiftigde zich tijdens zijn gevangenschap. ’t Lijk van Hitler is nooit gevonden; ’t heet verbrand. Göring alleen is gevangen. Goebbels vergiftigde zich met zijn vrouw en kinderen.’
Ook M. Vasalis hield een dagboek bij, en zij publiceerde al wel meteen na de oorlog enkele fragmenten, in het tijdschrift Criterium. Ze is zuiniger met woorden dan Boudier-Bakker. De problemen die haar in de hongerwinter kwellen zijn groot, maar ze schrijft er gortdroog over: