Meer zien?
In de galerij zijn alle beelden bij dit onderwerp verzameld.
Bekijk nu alle beeldenIn de huiskamer van Thé Tjong-Khings jarendertigwoning in Haarlem reiken de boekenkasten tot aan het plafond. Helemaal bovenin – hij heeft er een trapje bij nodig – staan de vergeelde pockets uit de beginjaren van zijn carrière. Op de copyrightpagina’s staan nog geen jaartallen vermeld, die zette hij er naderhand met pen bij.
In navolging van Peter van Straatens ‘Peter’ signeerde Thé zijn werk destijds met ‘Khing’, zijn voornaam. ‘Het kwam mij goed uit, want ik had een hekel aan de naam Thé,’ legt hij uit. ‘Herhaaldelijk dachten mensen dat mijn naam alleen uit de letter T bestond, of ze spraken het uit als het Engelse lidwoord. Pas later ben ik teruggekeerd naar mijn eigen naam, en zette ik alles in Chinese volgorde. Eerst mijn vaders familienaam, dan de generatienaam, en pas achteraan mijn voornaam: Thé Tjong-Khing.’
Zijn introductie in het boekenvak dankt Thé aan Ton Schilling, een Indonesische kennis. Thé ontmoette hem op een feestje, enkele weken nadat hij in 1956 was aangekomen in Nederland. De joviale Schilling ontfermde zich over de schuchtere Thé; ze deelden immers hun land van herkomst. Zonder ooit een tekening van hem te hebben gezien, beloofde hij: vanaf nu mag jij al mijn boeken illustreren. Schilling hield woord en uit het contact met uitgeverij H. Meulenhoff kwamen allerlei opdrachten voort. Zo kreeg Thé de kans om titels uit de Flamingo-pocketreeks te verluchtigen met zwart-wit tekeningen. Voor Kapsels en kuiven van Guy de Maupassant (1963) zocht de jonge tekenaar het in een lekker vet aangezet gevoel voor humor en overdrijving. Terugkijkend noemt hij het tachtig procent aanstelleritis. ‘Ik wilde interessant doen. Als je nog niet weet wat je wilt, geen eigen stijl hebt, dan probeer je van alles.’
De pocketformule, die was overgewaaid uit Engeland, bleek de ideale vorm om boeken in bulk te produceren. In de jaren zeventig werd Thé ook vaste leverancier van covertekeningen voor de Salamanders, de pocketreeks van Querido. Thé experimenteerde met uiteenlopende stijlen voor boeken van Willy Corsari, Johan Fabricius, A. Den Doolaard en P.A. Daum. Tussen zuiderkruis en poolster kreeg een woeste zee, Oostenwind-westenwind een oosterse uitstraling en Achter de blinde muur een pentekening met stevige contrasten.
Daarnaast bouwde Thé bouwde een reputatie op als illustrator van realistische jeugdboeken. Hij tekende braaf wat de tijdgeest van hem verlangde: demonstraties, schroothopen en kinderen met spijkerjacks en slordige jarenzeventigkapsels. Pas in werk voor Querido-auteurs als Nina Bawden en Guus Kuijer, later in de jaren tachtig, werden de omslagtekeningen duisterder en ontwikkelde hij een voorkeur voor de spannende, dreigende scènes waarmee hij zo succesvol zou worden. Voor de omslagtekeningen ging hij doelgerichter op zoek naar het centrale conflict in het verhaal, of naar het beslissende moment waarop de situatie op scherp staat.
Vaak was van een kinderboek de coverillustratie de enige tekening die in kleur werd gedrukt. Op de originelen, die hij meestal tekende op A3-formaat, is te zien met hoeveel zorg hij in kleur te werk ging. De achtergrond schilderde hij met uitvloeiende aquarelverf, de mensen en kinderen heel precies in een naturalistische stijl.
Opvallend zijn de omslagtekeningen voor Abeltje en De A van Abeltje van Annie M.G. Schmidt, die hij in 1980 maakte. Anders dan Wim Bijmoer verbeeldde Thé de liftjongen als een doorsnee veertienjarige met zachte gelaatstrekken, die slechts opvalt door zijn glimmende uniform. Het bos waar de woonwagen doorheen trekt en de bergen waarover de lift vliegt, geven de boeken een sprookjesachtige sfeer.
In de galerij hieronder zijn alle beelden uit dit thema verzameld. Klik op de beelden om ze te vergroten.