Hilbert Kuik: ‘Misschien voelde ik toen ik deze tekening maakte al dat er een burn-out aankwam’

In 1977 vroeg literair tijdschrift De Revisor verschillende Nederlandse schrijvers een zelfportret te tekenen. Een van de auteurs die een bijdrage inzond was Hilbert Kuik. Thomas Heerma van Voss bekeek zijn zelfportret in het archief van het Literatuurmuseum, en sprak de schrijver over zijn loopbaan. Lees hier alle interviews.

 

‘Ik heb enkele stukjes over die zelfportretten gelezen,’ is een van de eerste dingen die de 86-jarige Hilbert Kuik zegt. ‘Ik vind het heel interessant, zo’n kleine aanleiding voor een grote vraag: hoe gaat het met zo’n generatie, bijna vijftig jaar later? Wat is er met al die schrijvers gebeurd, waar zijn ze allemaal gebleven? En hoe is mijn eigen leven sindsdien eigenlijk verder gegaan?’  

 

Kuik woont al ruim twintig jaar in een flatgebouw op KNSM-eiland, op de elfde etage. In de zomer zwemt hij voor de deur in het IJ. Kuik heeft een gehoorapparaat in en serveert gevulde speculaas en koffie. Zijn pols zit in een steunverband. ‘Overbelasting. Bij ons huisje in Epe ben ik blokken hout gaan kloven. Ik moet niet te fanatiek zijn met zulke dingen. Dat merk ik ook in de sportschool: zodra ik te veel ga doen, krijg ik allerlei pijnlijke toestanden, ik moet gewoon zorgen voor mijn onderhoud.’ Wijzend naar het portret dat uitgeprint op tafel ligt: ‘Ik vind trouwens nog steeds dat ik mezelf goed getekend heb.’  

 

Het zelfportret van Hilbert Kuik voor De Revisor, 1977

Jan Kuijper: ‘Die jongen daar was pas net begonnen en was een beetje over het paard getild’

Lees ook

 

‘Mijn klasgenootjes van toen zijn trouwens allemaal theologen geworden’

 

Het is een licht, haast cartoonesk zelfportret: op een tafel staat een typemachine, daarnaast zit Kuiks hoofd opgesloten in het doorzichtige deksel van dat apparaat. ‘Er zaten niet veel gedachtes achter, maar ik tekende wel bijvoorbeeld een spinnenweb, om aan te geven dat die schrijver amper beweegt. De tekening gaat voor mij over vastzitten, niet verder komen. Als ik ernaar kijk, zie ik een buitenstaander – zo voelde ik me altijd. Bij De Revisor zaten geen vrienden van me, ik heb mezelf nooit tot een groep of stroming gerekend. Iemand als Carel Peeters had allemaal opvattingen over wat er wel en niet mocht. Ik wilde me nooit afzetten, ik richtte me gewoon op goede verhalen schrijven.’ 

 

Dat verlangen begon al in zijn vroegste jeugd, in Amsterdam vlak na de Tweede Wereldoorlog. Kuik zoekt naar woorden. ‘Hier heb ik lang niet meer aan gedacht. Kijk, bij ons thuis lagen nooit boeken.’ Zijn ouders waren ‘een gereformeerde Overijsselse boerenzoon die politieman werd en een roomse, Oostenrijkse dienstmaagd’; ze lazen alleen Trouw. ‘Maar op school bestonden boeken wél. Dat was een enorme ontdekking. Op een dag, ik was denk ik twaalf of dertien, las ik een verhaal van Godfried Bomans of was het Frederik van Eeden? Hoe dan ook, meteen daarna schreef ik in een soort flow een verhaal over een eendagsvlinder; een vlinder tijdens één dag en dus tijdens zijn hele leven. Ineens zat het in mijn hoofd en het moest opgeschreven worden. Dat voelde als iets wat buiten mij om gebeurde. Dat was een heel bijzonder moment. Bijna magisch. Ik ging vervolgens niet meteen heel veel schrijven. Maar er is toen wel iets begonnen dat ik altijd ben blijven voelen.’  

 

In Kuiks woonkamer staat een grote boekenkast met behalve opvallend veel moderne literatuur – Sally Rooney, Nina Polak, Lucas Rijneveld – ook enkele van de romans, verhalenbundels en thrillers die Kuik zelf schreef. Desgevraagd laat hij de boeken trots, een tikkeltje verlegen zien. ‘Ik was nooit van plan om allemaal genres door elkaar te beoefenen, dat ging een beetje vanzelf. Sommige dingen gebeurden op verzoek, zoals mijn werk voor twee televisiedrama’s en dat kinderboek over mijn tijd in Afrika; daar rolde ik ook allemaal maar een beetje in en ik deed het allemaal met plezier.’ 

 

‘En vaak ging het zoals bij dat verhaal over die eendagsvlieg: ik voelde gewoon sterk dat ik iets moest doen.’ Uit zichzelf: ‘Dat verhaal heb ik toen nog voorgelezen aan mijn ouders en aan de visite die ze hadden. Ze vonden het mooi allemaal, en begrepen ook niet zo wat ik ermee wilde. Hetzelfde gebeurde op school. Mijn klasgenootjes van toen zijn trouwens allemaal theologen geworden.’

 

‘Ik deed wel mee en zo en ben boeken blijven schrijven, maar ik voelde toch altijd best afstand

 

Judith Herzberg: ‘Ik vind het helemaal niet slecht. Dit nam ik gelukkig ook niet te serieus’

Lees ook

Kuik bleef na dat Bomans-verhaal met regelmaat schrijven, en ging na de middelbare school geneeskunde studeren. ‘Voor mij hoorden die twee bij elkaar. Inmiddels had ik Slauerhoff ontdekt, dat was een grote inspiratie. Ik dacht ook: nou ja, leuk dat schrijven, maar ik moet gewoon geld verdienen en een echt beroep vinden. En ik fantaseerde erover om als arts met grote boten de wereld over te reizen, naar China en weet ik het allemaal. Dat zou mijn schrijven ook helpen.’ Deels is die fantasie waarheid geworden: van 1966 tot 1969 werkte hij als arts in Oeganda, waar hij in Vrij Nederland tweewekelijks over schreef onder het pseudoniem Ndi We Wale. (In het Nederlands: ik ben ver weg.) Maar verder merkte Kuik vaak, ook als student al, dat zijn twee bezigheden c.q. beroepen elkaar soms in de weg zaten. ‘Na alle colleges ging ik liever schrijven dan tentamens leren. Ik stuurde weleens korte, een beetje aforisme-achtige verhalen naar Propria Cures. Tot mijn verbazing werden die geplaatst. En toen stond Hugo Brandt Corstius ineens bij me thuis, op mijn zoldertje aan de Amstelkade. Hij had toen al best een staat van dienst. Ik kende hem niet persoonlijk, hij zei meteen: Hilbert, jij moet bij de redactie komen.’ 

 

Hoewel hij het eng vond en een poosje aarzelde, ging hij op zijn eenentwintigste bij de redactie van Propria Cures. ‘Ik zag het als een kans, maar was eigenlijk het liefst een beetje stilletjes op mijn kamer bezig met schrijven. Uiteindelijk heb ik onder het pseudoniem Helen Verweg iets naar PC gestuurd, ik dacht: als ze dat ook plaatsen, dan vinden ze mij echt inhoudelijk interessant en stem ik toe. En zo ging het, Helen Verweg werd gepubliceerd, ik werd redacteur. Weet je wat Brandt Corstius me later trouwens vertelde? Dat de redactie meteen doorhad dat ik die Helen was, ook al schreef ik dat verhaal op een andere typemachine. In die tijd was er nog vrijwel niemand die zijn kopij typte. Maar ik kon in het weekend naar het politiebureau waarvan we de bovenste verdieping bewoonden – mijn vader was de beheerder. In het bureau stonden allemaal typemachines voor agenten, en in het weekend zat ik daar stiekem dat verhaaltje van Helen te tikken.’ 

 

Het redacteurschap van Propria Cures duurde van 1959 tot 1961. Naar eigen zeggen ‘verwaarloosde’ Kuik toen de rest van zijn leven. Hij richtte zich steeds meer op het schrijven. In 1970 verscheen zijn debuut Vreemde eend: medicijnman in Afrika, een bundeling van de Vrij Nederland-bijdrages. ‘En daarna ben ik zelf ook meer aan de gang gegaan met verhalen schrijven. Ojongensjongens wat een gepiep! was mijn eerste verhalenbundel, ik heb daar met zoveel plezier aan gewerkt.’ Het boek is geschreven in Kuiks kenmerkende heldere, humoristische stijl, zonder grote gebaren en zonder zich nadrukkelijk binnen een stroming te plaatsen. ‘Bij PC was er best een hechte groep. Later trok ik ook op met Luijters, Donkers en Van de Reijt. Maar in 1970 zat ik in Oeganda en was ons verbond ook wel weer opgeheven. Ik had later weleens contact maar heb me nooit echt onderdeel van een groep gevoeld.’

 

Hij zegt het allemaal heel kalm, zoals hij tijdens ons hele gesprek spreekt. ‘Ik deed wel mee en zo en ben boeken blijven schrijven, maar ik voelde toch altijd best afstand. Ook als mensen de Propria Cures-groep op de hak namen, dan hadden ze het nooit echt direct over mij. Ik werd uitgezonderd. Gespaard misschien wel. Of ze vonden me niet belangrijk genoeg.’ 

 

Hilbert Kuik, begin jaren 1980. Foto: Chris van Houts. Collectie Literatuurmuseum

Anton Korteweg: ‘Ik ben me toch in de eerste plaats altijd als dichter blijven beschouwen’

Lees ook

 

Ook kijkend naar dat zelfportret ziet Kuik een buitenstaander. Destijds had hij al meerdere verhalenbundels en romans gepubliceerd, en was hij alweer definitief teruggekeerd in Amsterdam. ‘Vanaf 1971 werkte ik in de psychiatrie, tot aan mijn pensioen. En daarnaast probeerde ik altijd te blijven schrijven. Dat lukte wel, maar was soms lastig plannen. Rond deze tekening werd het me ook allemaal te veel. Ik had twee jonge kinderen, ik schreef korte verhaaltjes voor de Volkskrant, ik schreef boeken en volgde een opleiding voor tv-drama – op een gegeven moment ging het niet meer. Misschien voelde ik toen ik deze tekening maakte al dat er een burn-out aankwam. Jarenlang kreeg ik niks meer op papier.’ En wat hij ook ziet in dat zelfportret: dat hij zichzelf met een komische kwinkslag benaderde. ‘Mijn boeken heb ik altijd serieus genomen, maar ik probeerde ook met een beetje relativering en afstand naar het hele schrijversgebeuren te kijken.’

 

‘Ik was natuurlijk niet alleen maar een outsider,’ zegt hij. ‘Ik ben altijd gevoelig geweest voor andermans meningen en voor recensies, tenminste, in de tijd dat mijn boeken nog gerecenseerd werden. Dat is vanaf de jaren negentig opgehouden. Maar daarvoor waren de recensies wel goed. Mijn leven werd toen, na mijn debuut dus, alleen een beetje raar. Die burn-out, mijn eerste huwelijk liep ook niet meer, er was van alles aan de hand. Schrijven was toen aan de ene kant mijn houvast, en aan de andere kant dacht ik ook vaak: tja, waar slaat het op, wat moet ik ermee? Moet ik doorgaan of niet?’ 

 

Natuurlijk ging Kuik door, inmiddels ruim vijftig jaar. ‘Schrijven heeft me altijd een heel duidelijke richting geboden: het is een soort rustplaats gebleven terwijl mijn leven maar verder ging. Juist ook als de weken in puin lagen, dan was ik op papier iets heel concreets aan het bouwen. Schrijven kon dan een uitweg zijn. Dat heeft me enorm geholpen om uit de put te komen. Het helpt me nog steeds weleens.’ Laatst herlas hij voor het eerst in tijden delen van zijn werk, enkele verhalen uit de bundel Ver weg (1981). ‘Die vond ik toch wel goed. Ja, dan ben ik ook trots. Over hoe ik iets geschreven heb: ja, dat zit goed in elkaar, dat werkt.’ 

 

‘Doorbreken, ja, dat wilde ik wel, maar dat gebeurde maar niet’

 

Het zelfportret van Jan Siebelink: ‘Ik maakte een serieuzere tekening, ik was ook best een serieuze jongeman’

Lees ook

Kuik is tevreden met zijn huidige leven, tevreden met hoe dingen hem zijn gegaan. Al houdt hij zich niet meer veel bezig met literatuur: hij spreekt geen collega-schrijvers meer, hij verkent boekenbijlages hooguit nog, en na ‘zes, zeven, misschien acht’ boeken nam zijn uitgeverij Meulenhoff hem apart. ‘Het was ergens in de jaren tachtig. Redacteur Laurens van Krevelen zei tegen me: Hilbert, heel leuk allemaal wat je doet, maar je moet eens gaan doorbreken.’ Ook dit vertelt hij zonder spoor van verwijt. ‘Doorbreken, ja, dat wilde ik wel, maar dat gebeurde maar niet.’  

 

‘Van mij zijn nooit veel boeken verkocht,’ gaat hij verder. ‘Ik geloof dat Vreemde eend nog de hoogste oplage heeft gehaald – tweeduizend boeken of zo, meer niet. Daarna werden er 1500 exemplaren van mijn werk gedrukt, 1000… De kosten werden soms net gedekt, winst werd er op mij nooit gemaakt. Ik kon me dus goed voorstellen dat Meulenhoff na een tijdje dacht: komt er nog wat van? Ik voelde me niet beledigd. Het was gewoon raar of nou ja, jammer dat er nooit een boek ging lopen.’ Van Het schot – Kuiks in 1976 gepubliceerde debuutroman ‘over adolescentie die begint met een pistoolschot en eindigt met een veel totalere gevoelsexplosie’ – ‘werd door Meulenhoff bijvoorbeeld heel veel verwacht. Nou ja, die verkoop bleef ook flink achter. En zoiets valt nooit goed te verklaren. Ik was dan wel teleurgesteld, maar werd nooit chagrijnig of rancuneus door die dingen. Hoort erbij. En ik schreef gewoon door. Wat moest ik anders doen?’ 

 

Ook na dat gesprek met Laurens van Krevelen bleef hij schrijven, zelfs toen de samenwerking met Meulenhoff in de jaren negentig voorgoed spaak liep. ‘Ik ben niet weggestuurd of zo, mijn thriller De laatste slag is ook nog door Meulenhoff Misdaad uitgegeven. Maar ja, kort daarna ging het bij Meulenhoff zelf ook mis, ik snap goed dat ze dachten dat ik ze financieel niet kon redden. En daarna… Ik weet niet meer goed wat ik precies gedaan heb. Via via kwam ik voor mijn tweede thriller Bloed in zee terecht bij Signatuur, bij die man die, goh, hoe heet-ie nou? Die heeft ook een biografie over Slauerhoff geschreven. Jeetje, dit moet ik straks opzoeken. Nou ja, die heeft me toen even gepubliceerd, en daarna ook niet meer, want het leverde niks op.’

 

‘Die moet ik zelf maar uitgeven, via zo’n site als Boekscout of zo, of heb jij andere ideeën?’

 

Het zelfportret van Lidy van Marissing: ‘Bijna alles van toen, van mijn boeken en van de literaire wereld, is erg ver weg’

Lees ook

In 2010 verscheen Kuiks voorlopig laatste roman bij Signatuur. Sindsdien heeft hij geen uitgever meer. Wel verscheen in 2018 nog zijn verhalenbundel Volg de vogels. En andere waanzin. ‘Ik moest die uitgeverij zelf betalen voor publicatie. Dat vond ik niet erg. Het vervelende is wel dat degene die dat boek uitgaf een jaar later overleed. Dus toen was ik alweer mijn uitgever kwijt. En dat ben ik sindsdien eigenlijk: een schrijver die zijn uitgever kwijt is. En ik heb nu nog een novelle en een verhalenbundel liggen die ik beide gepubliceerd wil krijgen. Die moet ik zelf maar uitgeven, via zo’n site als Boekscout of zo, of heb jij andere ideeën?’

 

Die verhalenbundel gaat onder andere over ‘iemand die na een fietsongeluk een jaar lang de weg kwijt is, en een herinnering ophaalt aan een oude verliefdheid die één nacht duurde’. Het verhaal van de novelle draagt Kuik al ruim een halve eeuw met zich mee. ‘Dat is gebaseerd op iets wat ik meemaakte nog voor dat zelfportret, zelfs nog voor PC: ik was twintig en werkte, tijdens de zomervakantie, in Paviljoen 3 van het Wilhelmina Gasthuis als hulpbroeder op de zware, zeg maar acute mannenafdeling. Ik trof daar de meest rare, heftige toestanden aan. Vaak zat ik ’s nachts in die zaal gedichtjes te schrijven over wat ik allemaal zag, en die patiënten waren echt psychotisch. Er was een jongen die zichzelf met een bijl beschadigd had, dat is me altijd bijgebleven. Anderen waren gegrepen door andere fantasieën en wanen. Die tijd heeft ervoor gezorgd dat ik de psychiatrische kant ben opgegaan. En ik ben altijd blijven denken: ja, daar moet ik nog iets over schrijven. Zestig jaar later was het moment kennelijk daar. Ik heb de novelle inmiddels herschreven en aan mensen laten lezen, ik ben er nu aan toe om hem dan maar zelf uit te geven. Hoewel ik dat natuurlijk niet ideaal vind.’ 

 

‘Ik mis het publiceren en het schrijven zeker, ja,’ zegt Kuik desgevraagd, met nog steeds die rustige intonatie. Hij neemt zijn laatste hap gevulde speculaas, slaat zijn tweede kop koffie achterover, kijkt uit over het IJ. Daarna werpt hij nog een laatste blik op dat geprinte zelfportret. Hij zegt: ‘Vaak ben ik ook gewoon moe, mijn actieradius is natuurlijk afgenomen de laatste jaren.’ Morgenochtend gaat hij weer naar de sportschool. ‘Ik wil zo lang mogelijk op mijn benen blijven staan. Maar ik besef heel goed: ik heb steeds minder tijd. Er gebeurt ook zoveel overal. Oekraïne, Amerika, Israël. Ik word wel een beetje bang van wat zich allemaal afspeelt. Niet dat de bommen hier direct zullen neervallen, maar het lijkt soms alsof we terug in de tijd gaan.’ 

 

‘Vroeger ging ik ’s avonds achter mijn bureau zitten om te werken, nu kijk ik meestal nieuwsuitzendingen met mijn vrouw,’ zegt Hilbert Kuik. ‘En heel af en toe schrijf ik nog wel trouwens, aan een soort memoires voor mijn dochters en nazaten; niet voor publicatie bestemd. Het is een soort verantwoording – of nou ja, ik hoef mezelf niet te verantwoorden, ik heb van alles verkeerd gedaan, maar daar gaat het me nu niet om. Met deze memoires wil ik gewoon uitleggen: zo heb ik dingen aangepakt. Zo is het allemaal gegaan.’